1.   balein zn. 'substantie uit de walvisbaard; versterkingsstaafje'
categorie:
leenwoord
Mnl. baleine 'walvis' [1288; CG I, 1337]; nnl. balein 'buigzaam staafje' [1778; WNT].
Ontleend aan Oudfrans baleine 'walvis' [1080; Rey] < Latijn bal(l)aena < Grieks phállaina, dat wellicht ontleend is aan een onbekende brontaal, maar misschien ook teruggaat op een wortel die 'zwellen' betekent, zoals in Grieks phallós 'penis' (zie fallus) en in bal 1.
Ook de latere betekenissen zijn overgenomen uit het Frans. Uit de baard van een walvis werd een veerkrachtig materiaal gemaakt dat metonymisch ook balein werd genoemd. Omdat dit materiaal veelal in de vorm van repen of staafjes werd gebruikt, bijv. ter versteviging van een corset of paraplu, heten nu bij uitbreiding ook staafjes met dezelfde functie maar van ander materiaal baleinen.
Fries: blein


  naar boven