1.   Heiland zn. 'Verlosser, Zaligmaker'
categorie:
leenwoord, geleed woord
Mnl. in mahon unsen heilant 'Mohammed, onze verlosser' [1220-40; CG II, Aiol], Here Heilant [ca. 1400; MNW]; vnnl. dat ick de Heere ben, dijn Heylandt [1562; van Dalen-Oskam 2000].
Oorspr. het teg.deelw. van Duits heilen 'gezond maken, redden', hetzelfde woord als Nederlands helen 1. Vergelijk voor de uitgang vijand.
In de oude taalfasen alleen: os. hēliand, hēland; ohd. heilant; oe. hǣland.
Heiland wordt meestal gebruikt als vertaling van christelijk Latijn salvātor 'redder' (bij salvāre 'gezond maken, redden', zie safe 1 'veilig'), zelf weer een leenvertaling van Grieks sōtḗr (bij sṓizein 'redden') in het Nieuwe Testament. In de Middelnederlandse periode blijft het woord vooral beperkt tot de oostelijke dialecten; algemener zijn synoniemen als behoudere [1285; CG II, Rijmb.], heilgever [15e eeuw; MNW]; levendichmaker [1464; MNW], salichmaker, verlosser, gesontmaker [1488; MNW] en in het onl. neriando 'heiland' [10e eeuw; W.Ps.] bij het werkwoord neron 'redden' (zie genezen). Ook Kiliaan (1599) noemt heyland nog "Duits, Saksisch, Rijnlands". De Statenvertaling (1637), in navolging van de Deux-Aesbijbel (1562), gebruikt het woord elf maal, alleen in het Oude Testament, in negen gevallen ter aanduiding van God, in de andere twee ter verwijzing naar de komende Messias, voor christenen Jezus Christus. In latere bijbelvertalingen zijn weer andere keuzes gemaakt. Zo gebruikt de protestantse vertaling van het NBG uit 1951 Heiland alleen in het Nieuwe Testament en verwijst ermee naar God of naar Jezus. In de katholieke Willibrord-vertaling (1995) komt Heiland niet voor, meestal wordt redder gebruikt. Dat laatste geldt ook voor de Nieuwe Bijbelvertaling van 2004.


  naar boven