1.   etnisch bn. 'volkenkundig, volksgroepen betreffend'
categorie:
leenwoord
Vnnl. als gelatiniseerd bn. ethnicus 'heidens', (zn.) 'heiden' [1654; Meijer]; nnl. ethnisch 'heidens' [1847; Kramers], ethnisch 'volkenkundig' [1876; WNT Aanv.].
Ontleend aan Middelfrans ethnique 'heidens' [1549; TLF] (nu 'van de volken, raciaal' [1752; Rey]). Dit is een afleiding van het Oudfranse zn. etnique 'heiden' [13e eeuw], dat op zijn beurt voortkomt uit christelijk Latijn ethnicus (bn.) 'heidens', (zn.) 'heiden', uit Grieks ethnikós 'aan het volk eigen' en (in christelijk Grieks) 'heidens', een afleiding van het zn. éthnos 'troep, kudde; volk, stam', (als mv.) 'heidenen'.
Grieks éthnos 'volk' (als vertaling van Hebreeuws goj, zie goj) wordt in de bijbel gebruikt voor andere volkeren dan de Israëlieten en werd daardoor in christelijke context synoniem met 'heiden'. In het Frans betekende etnique (later met de etymologisch juiste spelling eth-) nog tot in de 18e eeuw uitsluitend 'heidens'. De eerste attestatie van ethnique in de 'moderne' betekenis van 'volkenkundig, raciaal', waarmee in feite teruggegrepen wordt op het voorchristelijke Grieks, dateert van 1752. In het Engels komt ethnic in deze betekenis voor het eerst voor in 1851. Een gesubstantiveerd ethnic, met als betekenis 'lid van een raciale, culturele of nationale minderheid', duikt op in 1945 in het Amerikaans-Engels.
Hoewel de betekenistoepassing etnisch 'volkenkundig' in het Nederlands hoogstwaarschijnlijk al langer bestaat, komt ze pas laat in de woordenboeken terecht. Tegenwoordig kent etnisch in deze specifieke betekenis een enorme verbreiding, ter vervanging van 'taboewoorden' als ras- en raciaal, bijv. etnische groep(ering) (met als synoniem etniciteit), etnische minderheid [1982; Reinsma 1984]), etnische wapens 'wapens, gericht tegen een bepaalde etnische groep, bijv. een virus waarvoor zo'n groep gevoelig is', etnische zuivering. Hoe multi-inzetbaar etnisch in deze betekenis is, blijkt onder meer uit etnische restaurants 'restaurants uitgebaat door een lid van een etnische minderheid' [1982; Reinsma 1984] en etnische moppen [1982; Reinsma 1984].
etnografie zn. 'beschrijvende volkenkunde'. Nnl. ethnographie "geschiedenis der volken" [1824; Weiland], ethnografie (als studievak) [1867; WNT rang I]. Internationaal neologisme, met -grafie gevormd bij Grieks éthnos 'volk, stam, klasse (van mensen)'. Onder etnografie werd in de 19e eeuw ook wel 'classificatie van volken op basis van hun taal' verstaan. ◆ etnologie zn. 'vergelijkende en verklarende volkenkunde'. Nnl. ethnologie 'id.' [1847; Kramers]. Internationaal neologisme met het voor wetenschapsnamen gebruikelijke achtervoegsel -logie.
Fries: etnysk◆etnografy


  naar boven