1.   gerecht 1 zn. 'bereid voedsel'
categorie:
geleed woord
Onl. een gherichte 'een gerecht, een maaltijd' [ca. 1040; Slicher van Bath, 52]; mnl. messen ... die comen ter taflen vor al gerechte 'messen die voor alle gerechten op tafel komen' [1287; CG II, Nat.Bl.D], te gader aten ... do si die gherichten namen '(die) samen aten ... toen ze de gerechten kregen' [1460-62; MNW-P].
Afleiding met het voorvoegsel ge- van het werkwoord richten, rechten in de betekenis 'regelen, in orde brengen', zoals die ook voorkomt in aanrichten. De vorm gerecht heeft wrsch. de overhand gekregen naar analogie van gerecht 2, waar datzelfde gebeurd is onder invloed van het zn. recht.
Mnd. gericht 'bereid voedsel, gang', mhd. gerihte 'bereid voedsel, huisraad' (nhd. Gericht); < pgm. *ga-rihtia- Zonder voorvoegsel nzw. rätt 'gerecht'.
Fries: gerjocht
2.   gerecht 2 zn. 'rechtsprekend lichaam'
categorie:
geleed woord
Mnl. gerechte 'rechtbank', in scrauen gerech 'de rechtbank van de graaf' [1237; CG I, 32], 'recht, rechtsregel' in behouden souden hore heerscap ende hore gerechten 'hun zeggenschap en hun rechten zouden behouden' [1271-72; CG I, 211], 'rechtspraak' in alle de gherechten, hoghe ende nedere 'alle hogere en lagere rechtspraak' [1271-72; CG I, 209].
Ook in de vorm gericht in gerichte 'het richten, de rechtspraak' [1240; Bern.], sinen stoel daer hi op soude sitten te gherichte 'de stoel waarop hij zou zitten om recht te spreken' [1291-1300; VMNW gabatha].
Afleiding met het voorvoegsel ge- van het werkwoord richten, rechten in de betekenis 'rechtspreken', zie ook berechten. Het is ook mogelijk gerecht te zien als afleiding van het zn. recht 2 'rechtspraak, rechtsregels'. Dat de vorm gerecht(e) meer voorkomt dan gericht(e) en ten slotte de overhand heeft gekregen, is toe te schrijven aan de invloed van het zn. recht.
Mnd. gerichte 'rechtbank, vonnis, straf'; ohd. girihti 'rechtspraak, vonnis' (nhd. Gericht); < pgm. *ga-rihtia-. Zonder voorvoegsel nzw. rätt 'gerecht'.
Fries: gerjocht
3.   gerecht 3 bn. 'rechtvaardig, rechtmatig'
categorie:
geleed woord
Onl. gerehto (bw.) 'op sterke wijze' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. gherecht 'rechtschapen' in sente Seruas de ge[r]echte 'Sint Servaas de rechtschapene' [1200; CG II, Servas], gerecht 'juist, rechtvaardig' [1240; Bern.], 'rechtmatig' in sijn gherechte erue 'de erfenis die hem rechtens toekomt' [1278; CG I, 410]; vnnl. een gherechte straf 'rechtmatige straf, straf die iemand volgens de wet toekomt' [1600-50; WNT]. Er bestond ook een variant gerechtig met dezelfde betekenissen: mnl. met gerechteghen scalen ende ghewichte 'met zuivere, juiste, schalen en gewichten' [1337-78; MNW], om dat hij goet ende gherechtich was 'omdat hij goed en rechtschapen was' [1475-95; MNW-P].
Afleiding met het versterkende voorvoegsel ge- (sub g) van het bn. recht 1 in de betekenis 'juist' (zoals in het bij het rechte eind hebben). De variant gerechtig is een afleiding met -ig van gerecht.
Mnd. gerecht 'recht, juist, wettig', ohd. gireht 'id.' (nhd. gerecht); oe. geriht 'recht, juist'; got. garaihts 'rechtvaardig'; met de uitgang -ig mnd. gerechtich; mhd gerihtec.
Na de 19e eeuw komt het bn. gerecht vrijwel uitsluitend nog voor in de verbinding gerechte straf, in uitdrukkingen als zijn gerechte straf ondergaan en hij zal zijn gerechte straf niet ontlopen; de overige betekenissen zijn overgenomen door woorden als gerechtigd, rechtmatig, rechtvaardig en terecht. De variant gerechtig komt na de 19e eeuw helemaal niet meer voor.


  naar boven