1.   garneren ww. 'versieren'
categorie:
leenwoord
Mnl. alleen in afleidingen garnement 'kledij' [begin 14e eeuw; MNW garnement] en (mv.) garnissemente 'versieringen' [1468-97; MNW garnissement]; in het vnnl. verschijnt het werkwoord: garnieren 'door een bedekking van planken tegen schade beveiligen' [1524; MNHWS], ... es de artillier gestoffiert ende garniert van allen dinghen 'is de artillerist goed voorzien van en uitgerust met alle zaken' [16e eeuw; MNW artillier]; nnl. met allerlei Kant- en Lintwerk garneeren [1773; WNT voorschoot I], dit kan men naar verkiezing garneeren 'dit (gebak) kan men naar verkiezing voorzien van versiering' [1875; WNT spit I].
Ontleend aan Frans garnir 'voorzien van noodzakelijke of gebruikelijke elementen' [ca. 1207; Rey], eerder in engere zin 'voorzien van beschermende elementen' [1080; Rey], voortvloeiend uit de oudere betekenis 'op zijn hoede doen zijn' [eind 10e eeuw; Rey]; later betekent het in het Frans ook '(een gerecht) voorzien van bijkomende etenswaren' [1721; Rey] en '(textiel of een kledingstuk) voorzien van versierende elementen' [1723; Rey]. Het woord is ontleend aan Frankisch *warnjan 'oppassen, voorzien, uitrusten'; voor de overgang w- > g- zie garde. Bij hetzelfde Franse werkwoord hoort ook garnizoen.
Ohd. warnōn 'waarschuwen, beschermen', oe. war(e)nian, wearnian (ne. warn 'waarschuwen'), on. varna 'weghouden (van iemand)' (nzw. varna 'waarschuwen') < pgm. *warnōn-, een afleiding van pgm. *warō-, zie verder bewaren.
In het mnl. bestond het werkwoord warnen, waren(en) 'uitrusten, beschermen', waarvan de wortel bewaard is gebleven in het werkwoord bewaren. Uit de betekenis 'beschermen, bewaren (voor iets bewaren)' van warnen is geleidelijk de betekenis 'waarschuwen' ontwikkeld (vergelijk ne. warn 'id.'); het werkwoord is echter uitgestorven.
Vermoedelijk is garnieren in de 17e eeuw voor de tweede maal ontleend aan het Frans, in Meijers Woordenschat van 1669 komt het in de betekenis van 'stofferen, toerusten, voeren' voor het eerst voor. Dit vermoeden wordt versterkt door het feit dat ook Duits garnieren in de 17e eeuw is ontleend aan Frans garnir.
Vanaf het eind van de 18e eeuw (o.a. 1805, Meijer) heeft garneren zijn huidige vorm door suffixsubstitutie. In het BN is de oude vorm garnieren bewaard gebleven, het Fries heeft garnearje.
garnituur zn. 'garneersel; setje bij elkaar horende voorwerpen'. Vnnl. garnituur 'siersels' in dat hy my 't Garnituur ... toch morgen stuur; vermits is my dan wil versieren [1688; van Fornenbergh]; nnl. garnituren (mv.) 'id.' [1734; WNT eva], 'garneersel' [1866; WNT oplegsel], 'vatting' [1899; WNT veer I]. Ontleend aan Frans garniture [garneture ca. 1260; Rey], dat o.a. betekent 'versiersing, garneersel' [1570; Rey] en '(van een gerecht) bijbehorende etenswaren' [1721; Rey], een afleiding van het werkwoord garnir.
Literatuur: J.B. van Fornenbergh (1688), Duifje en Snaphaan: kluchtspel, Amsterdam, 6


  naar boven