1.   duwen ww. 'voortschuiven'
categorie:
waarschijnlijk erfwoord
Onl. in bethuuuendero (teg.deelw., genitief mv., -uuu- = -uw-) 'van de onderdrukkenden', letterlijk 'de beduwenden, de doorduwenden' en bethudon (pret.) 'zij verborgen', letterlijk 'zij duwden verder' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. gheduet (verl.deelw.) 'geduwd, geknepen' [1285; CG II, Rijmb.], leuerne sonder terden en duwen 'leveren zonder stampen en duwen (dus zonder dralen)' [1288; CG I,1333].
Mnd. duwen, douen 'drukken'; ohd. dūhen 'persen, drukken', diuwen 'kapotbreken'; oe. þēowan, þȳwan 'persen, drukken; berispen'. Vermoedelijk zijn hier een aantal gelijkluidende en mogelijk verwante vormen door elkaar gaan lopen. Blankenstein vermoedt dat het ging om een sterk werkwoord van de tweede klasse: pgm. *þeuhw-, *þauhw-, *þugw-, dat grammatische wisseling van de medeklinkers -hw- en -gw- vertoonde. Bij deze wortel kunnen dan door het verdwijnen van de -g- of van de -w- allerlei afleidingen zijn ontstaan zoals *þuhan-, *þuwian- of *þuwan- 'persen'.
Het pgm. woord zou in dit geval kunnen behoren bij pie. *teukw- 'persen' bij *(s)teu- 'id.' (IEW 1032), maar elders bestaan geen aanwijzingen voor een labiovelaar. Misschien is er verband met pie. *tuengh- (IEW 1099), zie dwingen.
De van oorsprong Vlaamse vorm met -u- heeft de Hollandse vorm douwen uit de standaardtaal verdrongen, hoewel deze in de spreektaal in het noorden vaak voorkomt (met name het zn. douw in iemand een douw geven). In het Middelnederlands komen ook sterke vormen voor: duwen / dau / dauwen / gedouwen.
Literatuur: M. van Blankenstein (1907) 'Duwen', in: TNTL 26, 70-73
Fries: triuwe


  naar boven