1.   vaandrig zn. 'aspirant-reserveofficier'
categorie:
leenwoord
Vnnl. vendrig 'vaandeldrager in een compagnie' in kapiteinen, luitenants, vendrigs [1536; iWNT weifel I], vaenderich 'id.' [1546; iWNT], vendrich 'id.' [1574; Kil.], vaendrigh 'id.' [1599; Kil.]; nnl. vaendrig ook algemener 'jongste officier van een compagnie' in dat de Vaendrigs van de Compagnien ... dienst sullen doen als jongste Lieutenants [1705; iWNT].
Ontleend aan Vroegnieuwhoogduits Fähndrich 'vaandeldrager' (Nieuwhoogduits Fähnrich), dat onder invloed van woorden als Vroegnieuwhoogduits mietrich 'huurling', wüterich 'woesteling' is gevormd naast Middelhoogduits venre 'vaandeldrager' (nog Zwitsers-Duits Venner 'vaandrig'), ontwikkeld uit Oudhoogduits faneri, dat is afgeleid (zie -aar) van fano 'vaandel', zie vaan. De -d- is een overgangsklank als in donder. In het Nederlands werd de eerste lettergreep aangepast aan die van vaan en vaandel.
De vaandrig is dus genoemd naar zijn oorspronkelijke functie. In de Nederlandse krijgsmacht is vaandrig tegenwoordig de benaming voor een aspirant-officier. In het BN is vaandrig haast uitsluitend bekend als 'vaandeldrager'. Binnen de scouting bestaat de term nog voor de onder de hopman gestelde leidinggevende bij de verkenners.
Fries: faandrich


  naar boven