1.   gewoon bn. 'gebruikelijk'
categorie:
geleed woord
Mnl. ghewone sijn 'gewend zijn, vertrouwd zijn (met iets), plegen', altijd van personen of personificaties gezegd, zoals in den orlof dien de heilege kerke es gewone tegeuene 'de toestemming die de heilige kerk gewoonlijk geeft' [1236; CG I, 25], die wel ten wapinen was ghewone 'die gewend was met wapens om te gaan' [1285; CG II, Rijmb.]. Buiten de vaste verbinding gewoon zijn komt gewoon, in de betekenis 'volgens een gewoonte of gebruik', pas voor vanaf het vnnl., bijv. in de gewone zinrijckheid des allervernuftighsten Schilders 'de gebruikelijke veelzeggendheid van de zeer begaafde schilder' [1640; WNT]; nnl. gewoone wagens [1776; WNT], buiten den gewoonen loop der Natuur [1785; WNT].
Afleiding met ge- (sub g) van een stam die ablautend verwant is met die in het werkwoord wennen. Over een eventuele relatie met wonen (zie aldaar) bestaat geen zekerheid: in de zeldzame gevallen waar betekenissen elkaar kruisen (bijv. mnl. ghewone 'wonende' of wonen 'gewoon zijn', zie MNW) zal eerder sprake zijn van secundaire (volksetymologische) invloed.
Os. giwono, giwuno (mnd. wone); ohd. giwon (vnhd. gewohn, naast nhd. gewohnt < mhd. gewonet, verl.deelw. van gewonen); oe. gewuna (me. wone; vne. wone zn. 'gewoonte'); < pgm. *ga-wuna-, bij de nultrap van de stam van pgm. *wan-jan- 'wennen'. Bij *wan-a ook on. vanr 'gewoon' (nzw. van). De ö in nhd. gewöhnen 'gewennen' is een klankvariant van de e die ontstaan is door de umlaut van de a in *wan-jan; dit woord hoort dus niet rechtstreeks bij nhd. gewohn(t).
De verbinding ghewone sijn (nnl. gewoon zijn) ging meestal gepaard met een infinitief (ghewone sijn te doene), een bijzin met dat (die es ghewone dat hi ...) of een zaak in de genitief (quader seden gewone sijn). Al in de oudste attestaties komen de betekenissen 'vertrouwd zijn, gewend zijn' en 'plegen, gewoonlijk doen' naast elkaar voor en zijn ze vaak moeilijk te onderscheiden. In de hedendaagse taal is de verbinding in beide betekenissen minder gebruikelijk dan gewend zijn (vergelijkbaar met de Duitse overgang van gewohn naar gewohnt). Gewoon buiten deze vaste verbinding, in de betekenis 'volgens gewoonte of gebruik', later ook 'alledaags, ordinair' is veel jonger en wordt pas aan het eind van de 18e eeuw gebruikelijk; het vervangt dan het oudere gemeen in deze betekenis (een gemeen leven [1637; Statenbijbel, II Makabeeën 14:25]).
Of, en in hoeverre dit modernere gebruik van gewoon beïnvloed is door dat van Duits gewohn(t) is onduidelijk.
gewoonte zn. 'vaste manier van doen'. Mnl. ghewoonte, in na der ghewontthe uan den hus 'volgens de gewoonte van het huis' [1236; CG I, 22-23], naast ghewoonde [gewoende 1240; Bern.]. Afleiding van het bn. Na de 14e eeuw alleen nog met -te. ◆ gewoontjes bw. 'alledaags, ordinair'. Nnl. zoo gewoontjes, zoo schraal [1909; WNT Aanv.]. Gevormd met het achtervoegsel -tje bij het bn., zie ook glad.


  naar boven