1.   tuimelen ww. 'buitelen'
categorie:
klankwoord
Mnl. tumelen 'vallen' in dien dedi tumelen ... jnden bodem vander graht 'die deed hij vallen op de bodem van de vestinggracht' [1260-80; VMNW], 'buitelingen maken, enz.' in eenen cleenen meytken, dat tumelde voor mijns heren luden 'voor een klein meisje dat acrobatische toeren verrichtte voor de lieden van mijn heer' [1340-44; MNW]; nnl. tuimelen ook 'omklappen, om een as draaien' in ramen ... waarin zich een draaijend of tuimelend gedeelte bevindt [1848; iWNT], vanwaar ook samenstellingen als tuimelraam 'omklapbaar raam' [1863; iWNT] en tuimelschakelaar 'schakelaar met hefboompje dat een contactarmpje laat omklappen' [1919; iWNT].
Er wordt wel verband gelegd met Frans tomber 'vallen', ouder 'dansen, springen, buitelingen maken' [ca. 1165; TLF], dat volgens De Tollenaere, Vercoullie en FvW ontleend is aan het Germaans. Volgens TLF, Rey en Pfeifer (onder tombola) is tomber echter een klanknabootsing van het geluid van buitelingen en sprongen, ontstaan in het jargon van acrobaten en verspreid door het hele Romaanse gebied: Roemeens tumbă 'salto, buiteling', Italiaans tombolare 'salto springen', zie tombola, Spaans tumbar 'omgooien', Portugees tombar 'id.'. Volgens Rey is Frans tomber wel beïnvloed door een ouder ww. tumer 'luchtsprongen maken' en 'vallen' [12e eeuw; Rey], later ook 'omdraaien' [13e eeuw; Rey], dat inderdaad ontleend is aan Frankisch *tūmōn 'draaien, zwaaien'.
Mnd. tumelen, tummelen 'springen, buitelen'; ohd. tūmalōn 'draaien', tūmilōn 'dreunen, daveren, gieren' (mhd. tumeln 'heftig bewegen, springen, dansen', nhd. taumeln 'buitelen, tuimelen', tummeln 'dartelen'); nfri. tûmelje, tommelje 'buitelen, vallen'; oe. tomblen, tumblen 'omrollen, buitelen', later 'acrobatisch dansen' (ne. tumble 'tuimelen, rollen'); nzw. tumla 'buitelen, vallen'; daarnaast zonder -el-: ohd tūmōn 'draaien, zwaaien, wentelen'; oe. tumbian 'dansen'; on. tumba 'tuimelen, vallen'. Met d-anlaut Zaans duimelen 'tuimelen'; nfri. dûm 'dol, waanzinnig'.
Het is niet duidelijk hoe de vormen met t- (voor zover niet ontstaan door de Hoogduitse klankverschuiving) en d- en die met en zonder -b- zich exact tot elkaar verhouden. Misschien is er sprake van contaminatie van twee wortels pgm. *tumb- en *dum-. De verdere herkomst is dus zeer onduidelijk. Mogelijk is er verband met Grieks thū́ein 'stormen, bruisen, razen' en Sanskrit dhávati 'loopt, stroomt, vloeit'; bij de wortel *dheuH- 'razen, schudden' (LIV 149).
Fries: tûmelje, tommelje


  naar boven