1.   vers 1 zn. 'dichtregel; couplet; gedicht'
categorie:
leenwoord
Onl. that eriste uers 'het eerste vers (uit het Hooglied)' [ca. 1100; Will.]; mnl. vers 'gedeelte van een psalm of geestelijk lied' in diet cunnen sullen aldus beginnen hare mattinen; domine labia mea. dat uers ute 'degenen die het kunnen, moeten de metten zo beginnen: (met de psalm) Domine labia mea, tot het einde van het vers' [1236; VMNW], '(wereldlijk) gedicht' in Veerse, die ter werelt smaken 'gedichten die bij de mensen in de smaak vallen' [1300-50; MNW-R]; vnnl. vers 'klein tekstgedeelte' in elck Vers t'elcken van eenen nieuwen regel beginnende 'elk (bijbel)vers telkens op een nieuwe regel beginnend' [1592; iWNT].
Ontleend, in latere betekenissen ook via Frans vers 'lyrisch lied' [ca. 1164; Rey], eerder al 'ritmische basiseenheid' [ca. 1138; Rey], aan middeleeuws en christelijk Latijn versus 'draai, vers (in de liturgie), regel, lied, korte passage', een voortzetting van Latijn versus 'rij, regel, vers, draai, vore', afgeleid van vertere 'keren', zie versie.
Aanvankelijk had het woord vooral betrekking op gedeelten van psalmen en andere geestelijke liederen, en bij uitbreiding later ook op wereldlijke gedichten. De betekenis 'korte passage in proza' is in het middeleeuws Latijn al in de 14e eeuw bekend (Fuchs), maar in het Nederlands pas sinds de 16e eeuw, nadat de Bijbel in 1488 (Oude Testament) en 1551 (Nieuwe Testament) in verzen verdeeld was. Buiten de Bijbel is deze betekenis ongebruikelijk gebleven.
versvoet zn. 'versmaat'. Nnl. versvoeten 'versmaten' [1824; Bilderdijk]. Samenstelling van vers en voet, als leenvertaling van Frans pied de vers (ook wel pied du vers) 'versvoet' [1706; Fourmont]. Zo ook Duits Versfuß [ca. 1800].
Literatuur: W. Bilderdijk (1824), Taal- en dichtkundige verscheidenheden, dl. 2. Rotterdam, 121; É. Fourmont (1706), Les racines de la langue latine, Parijs, 45
Fries: fers


  naar boven