1.   verpieteren ww. 'bederven; verkommeren'
categorie:
geleed woord, leenwoord
Vnnl. alleen in de vorm verpieterd, verpeterd 'bedorven, vergaan, waardeloos geworden' in coort met wat verpyteerde nastelingen 'knoop met enigszins vergane (verharde) uiteinden' [1583; WNT verpieterd], (over medicijnen) veroudert, verpetert oft andersints verdorven [1593; WNT verpieterd], sla, die soo verrot en verpetert is [1683; WNT verpieterd]; nnl. verpieteren 'vergaan, achteruitgaan, verkommeren' in de meeste verpieterde Heertjens 'de slapste heertjes' [1793; WNT verpieterd], (over stoffen die in de uitverkoop gaan) want de overschot verpietert en verliest zijne weerde [1873; WNT], Zoo jong nog, en dan al zoo gruweloos aan 't verpieteren! [1874; WNT].
Gevormd uit het voorvoegsel ver- (sub e) en het in Hollandse en Vlaamse dialecten voorkomende zn. pieter 'bedorven, waardeloos geworden waar' [1873; WNT pieter I], ontleend aan Noordfrans piètre 'lor, vod', zelfstandig gebruik van het Franse bn. piètre 'armzalig, pover' [1576; TLF], ouder peestre (bn. en zn.) 'armzalig, pover (persoon)' [ca. 1223; TLF], paestre 'slecht' [ca. 1195; TLF] < Latijn pedester 'te voet gaand; laag bij de grond'. Latijn pedester is een afleiding van pedes 'voetganger', dat zelf is afgeleid van pēs (genitief pedis) 'voet', verwant met voet.
Fries: -


  naar boven