1.   veroveren ww. 'bemachtigen'
Mnl. veroveren 'overhouden' in daer onse stad an veroverde van elker tunnen 2 bra. 'waar onze stad van elke ton twee Brabantse (stuivers) aan overhield' [1385; MNW]; vnnl. ook wederkerig 'zichzelf overhouden, overleven' in tegen u allen en can ic mi niet veroveren 'tegen u allen kan ik geen standhouden' [1508; MNW-P] 'met geweld bemachtigen' in vander veroeuerde buete [1526; Liesveldtbijbel, Hebr. 7A].
In de Middelnederlandse betekenis 'overhouden' wrsch. afgeleid met het voorvoegsel ver- (sub d) van het werkwoord overen 'over blijven, resteren' [1327; MNW], dat is afgeleid van het bijwoord over. Deze betekenis raakte al in het Vroegnieuwnederlands verouderd. De huidige betekenis 'met geweld bemachtigen' kan hieruit zijn ontwikkeld, maar dat lijkt nogal vergezocht. Wrsch. is deze betekenis ontleend, of in elk geval sterk beïnvloed, door Duits erobern 'veroveren' bij het bn. ober 'bovenste, superieur' (reeds Oudhoogduits gi-obarōn 'overwinnen' bij het bn. obaro, oorspr. een comparatief). Afleiding in het Nederlands met ver- (sub e) van het bijwoord over is minder waarschijnlijk, aangezien ver- gewoonlijk niet met bijwoorden combineert en de betekenis van over te sterk afwijkt.
Ook mnd. voroveren 'veroveren'. Een vergelijkbare afleiding is Latijn superāre 'overwinnen' bij het voorzetsel super 'boven, over'.
Ohd. obaro (nhd. ober) < pgm. *ufara- is verwant met, maar niet hetzelfde woord als over, dat correspondeert met nhd. über < pgm. *uberi-.
Fries: feroverje (ontleend aan het Nederlands)


  naar boven