1.   ben zn. 'tenen mand'
categorie:
leenwoord
Mnl. benne 'mand' [1430; MNHWS], in de samenstelling bennevisch 'vis die per mand wordt verkocht' [15e eeuw; MNW]; vnnl. benne 'tenen mand' [1599; Kil.]; nnl. ben.
Ontleend aan Oudfrans benne 'korf, mand', banne 'dekzeil, korfwagen' < vulgair Latijn *benna 'id.' < Gallo-Romaans benna (< *bhend-nā; Welsh benn) 'tweewielige kar met gevlochten korf', verwant met binden.
Literatuur: Frings 1932, 82
Fries: bin


  naar boven