1.   solutie zn. '(vero.) oplossing ; bandplakmiddel'
categorie:
leenwoord
Mnl. solutie 'oplossing, antwoord' [1265-70; VMNW]; vnnl. solutie 'het oplossen (chemisch)' [1689; WNT vocht I]; nnl. Deze solutie word naderhand uitgedampt [1722; WNT zilver I]]; solutie 'bandplakmiddel' [1912; WNT].
In het Middelnederlands ontleend, al dan niet via Frans solution 'probleemoplossing' [begin 13e eeuw; TLF], ouder soluciun [1119; Rey], aan Latijn solūtiō 'losmaking, oplossing, verklaring', een afleiding van solvere (verl.deelw. solūtum) 'losmaken, oplossen, verlossen, verklaren', van se- (ouder sēd-) 'apart, terzijde, weg-' en luere 'afwenden, boeten voor, betalen', verwant met los 1. In het Vroegnieuwnederlands opnieuw ontleend, mogelijk aan Frans solution 'het oplossen' (in vloeistof) [1676; Rey], waarschijnlijker aan Engels solution, ouder solucion 'het oplossen' (in vloeistof) [1390; OED], 'product van het oplossen' [1594; OED], dat eveneens ontleend is aan Latijn solūtiō 'losmaking, oplossing, verklaring', dat in middeleeuws Latijn soms ook 'oplossing (in vloeistof)' [voor 1235; Latham] betekende. Ten slotte in het Nieuwnederlands weer opnieuw ontleend, nu aan Engels solution 'bandplakmiddel' [1897; OED], verkorting van rubber solution 'rubber oplossing' [1894; OED], van rubber 'rubber', zie rubber, en solution 'product van het oplossen' (zie boven).
Fries: solúsje


  naar boven