1.   meuk zn. (NN) 'oude troep'
categorie:
etymologie onduidelijk, alleen in België of Nederland
Vnnl. muyck, muydick 'bewaarplaats voor appelen en peren' [1599; Kil.], meuck 'bewaarplaats voor geld' [1629; WNT], later: 'hoop rommel als huisraad, vuil goed, enz' [1906; WNT].
Mnd. mudeke 'bewaarplaats voor fruit'; ohd. mūttun 'schuur' (nhd. dial. Muttich, Mutch, Mautch 'bewaarplaats voor fruit, geld'). Nederlandse dialectvormen zijn o.a. Oost-Vlaams muik, meunk 'geheime bewaarplaats voor fruit, voor geld; spaargeld' (Debrabandere 2005), Zeeuws muke 'warme plek in het hooi om vruchten te laten rijpen' (Debrabandere 2007).
Meestal wordt aangenomen dat het woord verwant is met het bn. meuk, muik 'zacht, week' en dat de huidige betekenis van het zn. voortkomt uit 'plaats waar fruit rijp en zacht wordt'. Het bn. behoort bij mnl. en mnd. muke 'zacht', mhd. mūche 'paardenziekte', on. mjúkr 'zacht' (nzw. mjuk 'id.'); en gaat terug op pgm. *meuka- 'zacht' < pie. *meug-, een uitbreiding van de wortel *meu- 'vochtig, vuil' (IEW 741-742). De dentaal in de oudste Nederlandse en in de Hoog- en Nederduitse vormen passen echter niet in deze etymologie. Wrsch. is de oorspr. betekenis 'geheime bewaarplaats' < 'geheim'. In dat geval zijn wrsch. verwant: West-Vlaams muken 'achterbaks zwijgen', Zeeuws muker 'valse grappenmaker' (Debrabandere 2007); Fries (te) muuk 'in het geheim'; nno. dial. muta 'geheim, verborgenheid'; en wellicht ook oe. myderce, mydrece 'kist, koffer'. De verdere etymologie is in dat geval onbekend.
Fries: -


  naar boven