1.   granaat 1 zn. 'ontplofbaar projectiel'
categorie:
leenwoord
Vnnl. granaden, granaten (mv.) 'ontplofbare projectielen' [1594; van der Sijs 1994], bars barstende granaeten 'luid ontploffende granaten' [1627; WNT].
Hetzelfde woord als het eerste lid van granaatappel; het projectiel is zo genoemd naar het vulsel dat lijkt op de grote hoeveelheid pitjes in de granaatappel en omdat het omhulsel bij het ontploffen in kleine stukjes uiteenspat; ook de buitenkant van een granaat zou op een granaatappel lijken. Misschien in deze betekenis ontleend aan Hoogduits Granate [ca. 1600; Pfeifer].


  naar boven