1.   dienen ww. 'dienstbaar zijn'
categorie:
erfwoord
Onl. thianon 'eren, dienen' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. dienen 'dienen, in dienst zijn (bij)' [1267; CG I, 108].
Os. thionōn; ohd. dionōn (nhd. dienen); ofri. thiānia (nfri. tsjinje); on. þjóna (tjäna); < pgm. *þewanōn- 'dienen', wrsch. een jongere afleiding bij het zn. pgm. *þewa- 'dienaar, slaaf', zie deemoed, deerne, misschien naar analogie van Latijn servire 'dienen' bij servus 'dienaar, slaaf', zie serveren, serviel.
Verwant met Sanskrit tákti 'dienen', Litouws tekėti 'rennen', Oudiers teich 'vlucht' < pie. *tekw- 'snel lopen' (IEW 1059).


  naar boven