|
1. |
vergieten ww. 'doen stromen' categorie: geleed woord, verkorting Mnl. vergieten 'overgíeten' in vergoten ... metter zoetheit enter gracie vander hogher contemplacie 'overgoten met de zoetheid en de genade van de verheven contemplatie' [ca. 1330; MNW], 'uitgieten, doen stromen' in ende verghiet eens anders bloet [1390-1410; MNW-R], 'óvergieten' in vergoten van sinen vate in een ander vat 'overgegoten van zijn vat in een ander vat' [1460-62; MNW-P]; vnnl. vergieten 'overgieten' in in andere vaten vergieten [1573; Thes.], 'uitgieten, doen stromen' in bloet vergieten [beide 1573; Thes.]. Afleiding met het voorvoegsel ver- (sub a) van gieten 'schenken, doen stromen'. ◆ vergiet zn. 'teiltje met gaten'. Nnl. vergiet [1863; Rijnhart I, 616], in: geémailleerd ijzerwerk ... waaronder ... vergieten, waterketels, trechters enz. [1893; Archief Eemland], laat ze in een vergiet uitdruipen [1910; WNT sla]. Verkorting van vergiettest 'teil of kom met gaten' [1620; WNT]; dat woord is een samenstelling van de stam van vergieten in de betekenis 'uitgieten, óvergieten' en het zn. test 1 'aardewerken pot'. Vergieten waren oorspronkelijk van aardewerk. Fries: ferjitte ◆ -
|
naar boven
|