1.   venkel zn. 'schermbloemige plant (Foeniculum vulgare)'
categorie:
leenwoord
Mnl. venkel 'venkel' [1240; VMNW], met daarnaast varianten als ueinekol, uenecal [1226-50; VMNW] en vinkel [1351; MNW-R].
Oude ontlening, met verschuiving van het accent naar voren, aan Latijn fēniculum 'venkel', een afleiding van fēnum 'hooi' (omdat venkel wat hooiachtig geurt), met mogelijk als oudste spelling faenum 'id.', waarbij geen etymologie bekend is. Een oorspronkelijke spelling met -ē- zou op verwantschap wijzen met woorden als fēcundus 'vruchtbaar' en fēlīx 'vruchtbaar, gelukkig'. Verschuiving van het accent naar voren komt meer voor bij oude ontleningen in het Germaans, bijvoorbeeld bij venster.
Fries: finkel


  naar boven