1.   velours zn. 'fluweel'
categorie:
leenwoord
Mnl. eerst in Zuid-Nederland floers 'fluweel' [1336; iWNT]; vnnl. dan de flour 'het opstaande haar (van fluweel)' [1598; iWNT floer], flourcleet 'fluwelen kleed' [1608; iWNT vloer II], tapyt de veloor 'tapijt van fluweel' [1659; iWNT], veloers 'fluweel' (in Zuid-Nederland) [1659; iWNT], met swart velours bekleed [1696; Mercurius].
Verschillende malen ontleend aan Frans velours 'fluweel' [1377; Rey], eerder al veloux [ca. 1300; Rey], velous [ca. 1190; Rey] en velos [ca. 1155; Rey], ontstaan uit Latijn villōsus 'harig, ruw', een afleiding van villus 'borstelig, wollig haar', een variant van ouder vellus 'wol, vel', dat een afleiding is van vellere 'plukken'. In de 14e eeuw is er in het Frans een hypercorrecte -r- in het woord ingevoegd, omdat deze in andere woorden op deze positie ook (als stomme letter) voorkwam.
Er bestaat ook nog nnl. floers in verschillende betekenissen.
Literatuur: Mercurius (1696), Europische Mercurius ... zesde stuk, dl. 2, Amsterdam, 189
Fries: floers


  naar boven