1.   kabaal zn. 'opschudding, herrie'
categorie:
leenwoord
Vnnl. cabale, cabaal 'intrige, geheim complot' [1660; WNT], 'groep intriganten, oproerig volk' [1676; WNT]; nnl. kabaal 'opschudding, rumoer' in nooit was er ter wereld zoo'n hevig kabaal [1845; WNT], 'lawaai' [1897; Koenen].
Ontleend aan Frans cabale met achtereenvolgens de betekenissen 'doctrine, traditionele overlevering' [1532; Rey], 'geheim complot' [1546; Rey] en 'groep intriganten' [1636; Rey]. Het is ontleend aan Hebreeuws qabbālā (volgens de Sefardische uitspraak) 'geheime mystieke leer', zie kabbala. De jongste betekenissen zijn in het Frans onbekend en moeten zich dus in het Nederlands hebben ontwikkeld.
Opmerkelijk is het bestaan van mnl. caboel 'opschudding, rumoer' met een oude attestatie in tcaboel dat jaechde mi van daer, want onruste scuwic, dats mijn aert [1350-1400; MNW-R]. Dit woord was uitsluitend Vlaams en werd door Kiliaan al verouderd genoemd; de laatste vindplaatsen in het WNT zijn uit de 17e eeuw. Het gaat wrsch. terug op de Asjkenazische uitspraak kabbolo, waaruit ook Jiddisch kabbole voortkwam.
Fries: kabaal


  naar boven