1.   capituleren ww. 'zich (op zekere voorwaarden) overgeven'
categorie:
leenwoord
Vnnl. Capituleren "verscheyden met een hoofts geschrift" [1553; Werve], capituléren 'een verdrag sluiten in oorlogstijd, waarbij men zich onderwerpt of overgeeft' [1588; Kil.].
Ontleend aan Frans capituler [1370; Rey], dat tot het begin van de 17e eeuw vooral 'een verdrag sluiten' betekende; vanaf de 16e eeuw komt de betekenis 'onderhandelen over de overgave', eigenlijk 'zich overgeven volgens een verdrag', op. Het Franse woord gaat terug op middeleeuws Latijn capitulare 'punt voor punt opsommen, een stuk opstellen' [778; Rey], een afleiding van Latijn capitulum 'hoofdstuk, clausule', dat een verkleinwoord is van caput 'hoofd', verwant met hoofd, zie ook kapittel.
capitulatie zn. 'overgave'. Vnnl. Capitulatie 'id.' [1583; WNT renversaal]. Ontleend aan Frans capitulation 'id.', een afleiding van capituler.
Fries: kapitulearje


  naar boven