1.   vaandel zn. 'vlag'
categorie:
leenwoord
Vnnl. vendel(ijn), vaendel 'vlag; afdeling soldaten onder één vlag' in dry Vendelijn wy vernamen Elck in een slachoorden stoet 'zagen wij drie afdelingen voetvolk, elk in slagorde opgesteld' [1544; MNW-R], Wy moghen tvendel gaen steken int dack 'we kunnen de vlag op het dak zetten' [1556; iWNT vendel], Ses vaendel guesknechten 'zes afdelingen geuzensoldaten' [1567; iWNT], vaendel, vendel "vaene" [1599; Kil.].
Vaandel is onder invloed van vaan ontstaan uit ouder vendel, vendelijn, met epenthetische -d-, ontleend aan Middelhoogduits venel, venlīn, verkleinwoorden (met i-umlaut) van vane 'vlag', hetzelfde woord als mnl. vane, nnl. vaan.
Mnd. venel, vendel; nfri. findel.
De vormen vaandel en vendel werden in het Vroegnieuwnederlands volkomen door elkaar gebruikt. Tegenwoordig wordt vendel zo goed als uitsluitend in folkloristische en historische context gebruikt, met name bij het vendelzwaaien of vendelen. Vaandel is nu het meer algemene woord voor 'bij een bepaalde groepering of militaire eenheid horende vlag'. De overdrachtelijke betekenis 'afdeling soldaten die onder één vlag dient' leeft nog voort in de benaming vendel die sommige scoutinggroepen en jeugdbewegingen gebruiken voor een eenheid meisjes.
Fries: findel


  naar boven