1.   tegelijkertijd bw. 'op hetzelfde moment'
categorie:
geleed woord
Nnl. te gelijker tijd 'op hetzelfde moment' in Vyver-modder verrykt den grond, en geeft denzelven te gelyker tyd eene lyvigheid '... een zekere vruchtbaarheid' [1793; iWNT vijver II], De Vroedschappen kunnen te gelijker tijd regterlijke functiƫn ... waarnemen, en ook andere posten bekleeden [1807; iWNT vroedschap], Tegelijkertijd met deze verstandhouding met den vijand, ontdekte men ... [1809; iWNT verstandhouding].
Gevormd uit het voorzetsel te 1, de datief enkelvoud vrouwelijk van het bn. gelijk 1 'overeenkomstig' en tijd (oorspr. een vrouwelijk woord) in de betekenis 'tijdstip, moment'.
Fries: -


  naar boven