1.   peen zn. 'eetbare oranje wortel'
categorie:
etymologie onduidelijk
Mnl. peden (mv.) 'eetbare wortelen' in Groen erwt, warmoes, peden ende diergelijck sal men oec voir die halle vercopen 'groene erwten, groenten, wortelen e.d. moet men ook aan de voorzijde van de markthal verkopen' [1446-64; Heeringa 1904]; vnnl. peen (mv. of collectivum) 'gele eetbare wortelen' in juyn, peen, loeck, coelen ende warmoes te coop houden 'uien, wortelen, look, kolen en groente te koop aanbieden' [1535; De Jager 1901], dat wort van sommigen genoempt Peen oft geel Rapen oft geel wortelen 'dat wordt door sommigen peen of gele rapen of gele wortelen genoemd' [1543; Fuchs], Roode wortelen oft Roode Peen [1543; Fuchs], roode peen [1546; Dasypodius siser], Poten, peen, wortelen, Hoornsche wortelen 'gele wortels' [1567; Nomenclator, 157].
Oorspr. een meervoudsvorm van pee. Omdat het enkelvoud nauwelijks voorkwam en het collectivum peen niet meer als meervoud werd gevoeld, kon een nieuw meervoud penen met een enkelvoud peen ontstaan, zoals ook gebeurd is bij bijv. schoen en teen 1. Het oude enkelvoud komt nog wel voor in enkele Zuid-Nederlandse dialecten.
De herkomst van vnnl. pee is onzeker. Het is pas zeer laat opgetekend en er zijn geen verwante woorden in andere Germaanse of niet-Germaanse talen. De homonymie met het door Kiliaan genoemde peën, peyen 'kweek, hondsgras (Elymus repens)' berust wrsch. op toeval: de kweek, een inheemse woekergrassoort, heeft in uiterlijk, functie en habitat nauwelijks iets gemeen met de peen als cultuurplant. Vnnl. peën 'kweek' zou hetzelfde woordk kunnen zijn, op grond van de vertakte wortelscheuten van de kweek (Toll.); in dat geval wijst de Brandenburgse (ten oosten van de Elbe) dialectvorm päde 'kweek', die hoogstwrsch. in de 12e eeuw door Nederlandse kolonisten is ingevoerd (Teuchert 1972: 206-209), op een grondvorm mnl. *pede, waaruit pee zou zijn ontstaan door syncope van intervocalische d. De slechts eenmaal aangetroffen vorm peden 'peen' is hier echter geen afdoende bewijs voor (Toll.), aangezien dat ook een hypercorrecte vorm zou kunnen zijn, zoals 15e-eeuws zeede 'zee'.
Misschien gaat pede terug op een Noord-Franse dialectvorm van Frans pied 'voet' (vergelijk Leuvens pied 'plantenwortel' (FEW VIII, 297a), waarbij de peen werd gezien als 'de voeten van een plant'. Zeer suggestief is in dit verband het synoniem poten (mv.), dat enkele 16e-eeuwse lexicografen vermelden, maar dat buiten de woordenboeken niet is teruggevonden en dus wellicht als purisme moet worden beschouwd.
Mogelijk moet men de herkomst van pee < mnl. *pede zoeken in het homoniem mnl. pede 'wapenstok, stok met een ijzeren punt', de naam van een middeleeuws wapen waarmee de peen enige vormgelijkenis heeft. Dit woord is ontleend aan Oudfrans pede, middeleeuws Latijn pedum 'id.', nevenvorm van pedalum 'herdersstok' (Du Cange). Oude attestaties van deze wapennaam zijn: Om glaviën ende om peden 'voor speren en peden' [1343-45; MNW pede], dat hi ghesleghen soude hebben met ere pede 'dat hij met een pede geslagen zou hebben' [1383; MNW].
In de oudste vindplaatsen betekent peen (mv.) 'gele eetbare wortel', tenzij er een andere kleurnaam aan voorafgaat. De bekende oranjekleurige wortel is wrsch. in de 16e eeuw door Hollandse kwekers ontwikkeld uit kruisingen van bestaande wortelsoorten. Vanaf die tijd betekent peen (inmiddels als enkelvoud) vooral 'oranje eetbare wortel'. Daarnaast bestaat de wilde peen (Daucus carota, gewestelijk nog (wilde) pee), een niet-gecultiveerde variant van de eetbare tamme peen.
Literatuur: K. Heeringa (1904), Rechtsbronnen der stad Schiedam, 's-Gravenhage, 66-67; H. de Jager (1901), De middeleeuwse keuren der stad Brielle, 's-Gravenhage, 292; J. Goossens (1985), De Nederlandse verwanten van Oostnederduits Pede 'Elytrigia repens' (Mededelingen van de Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde, 33), Hasselt
Fries: -


  naar boven