Gezocht op:
trefwoord: ""
en categorie: "waarschijnlijk substraatwoord"

81 tot 90 van 282

1 | 11 | 21 | 31 | 41 | 51 | 61 | 71 | 81 | 91 | 101 | 111 | 121 | 131 | 141 | 151 | 161 | 171 | 181 | 191 | 201 | 211 | 221 | 231 | 241 | 251 | 261 | 271 | 281

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >

Index:



drek
drempel
drenkeling
drenken
drentelen
drenzen
dresseren
dressing
dressoir
dressuur

dreumes

dreun
dreunen
dreutel
dreutelen
drevel
drevelen
dribbelen
drie
drie-eenheid
driegen


81.   dreumes zn. 'klein kind'
categorie:
geleed woord, waarschijnlijk substraatwoord
Nnl. dreumes 'klein persoon' [1769; WNT bijspelen], dreumis 'kind' [1842; WNT].
Wrsch. een afleiding met het achtervoegsel -es dat vaker wordt gebruikt voor persoonsaanduidingen, zie lobbes. Het grondwoord is vermoedelijk dreum, dreumel 'draad die van de schering overblijft', oorspr. 'klein stukje'.
Te vergelijken valt mnd. drummel 'kort stukje; kort gedrongen persoon'; hierbij ook mnl. drom 'afgesneden einde van kettinggaren'; ohd. drum '(uit)einde, stam' en met andere ablaut: mnd. dram 'eind van draden in een weefsel'; on. þrömr 'rand'; van pgm. *þrum-, *þram-.
De verdere herkomst is onbekend. Verwantschap met pie *ter- 'naar de andere kant komen' (IEW 1075) is zeer onzeker.
82.   droes 3
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Zie: droesem
83.   droesem zn. 'bezinksel'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Mnl. droesene 'droesem' [1287; CG II, Nat.Bl.D]; vnnl. druyuen dye vele droesems maken 'druiven die veel bezinksel veroorzaken' [1562; Kil], het schuymsel ende den droessem van het volck van eender stadt 'het schuim en droesem van een stadsbevolking' [1562; Kil.], droessem 'bezinksel in wijn' [1573; Thes.], droes = droessem 'droesem van wijn' [1599; Kil.].
Mnd. drōs 'droesem'; ohd. truosana 'droesem'; oe. drōsne 'bezinksel'; < pgm. *drōsna- 'bezinksel'. De in NEW aangenomen vorm pgm. *drōhsna- lijkt onwrsch., omdat men dan in oe. en ohd. sporen van de -h- zou verwachten. De vraag is of men niet eerder naar verband met de wortel van droef in de betekenis 'troebel' moet zoeken, een betekenis die bijv. voorkomt in mnl. droefheit 'droesem' [1350-1400; MNHWS]; wrsch. gaat het dan om een vorm bij dezelfde wortel als drab, draf 2, dras.
Deze woorden zouden teruggaan op de wortel pie. *dherbh- 'troebel bezinksel' (IEW 251-2). Pgm. *drōhsna- zou moeten teruggaan op de wortel pie. *dhregh-. Beide wortels zijn niet erg betrouwbaar. Het gaat hier eerder om substraatwoorden.
In het Nederlands is in de late Middeleeuwen de -n van het achtervoegsel vervangen door -m, zoals dat ook bij bliksem is gebeurd.
Een verkorte vorm is droes, mnl. droes 'mul' [1375; Stall. I, 377], vnnl. droes = droessem 'droesem van wijn' [1599; Kil.].
84.   droom zn. 'voorstelling in de slaap; toestand dat men droomt'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Mnl. droem 'droom, slaap' [1240; Bern.], nabugodonosor sach. Eenen drom 'Nebukadnezar had een droom' [1285; CG II, Rijmb.].
De etymologie is hoogst onzeker. Het woord werd vroeger wel verklaard als een afleiding *draugma- bij de wortel van bedriegen, maar het is de vraag of een droom inderdaad als iets negatiefs werd gezien.
Ohd. troum (mhd. troum, nhd. Traum) 'droom'; ofri. drām 'droom'; on. draumr (nzw. dröm) 'droom', en misschien ook os. drōm 'vreugde, lawaai' en oe. drēam 'gejubel, vreugde'; < pgm. *drauma- 'droom'.
Het is niet duidelijk of er verband bestaat met os. drōm 'vreugde, lawaai' en oe. drēam 'gejubel, vreugde, muziek'; als dat het geval is zou men kunnen denken aan een afleiding bij een werkwoord als oe. drēogan 'doen, uitvoeren, actief zijn' (daarbij ook: on. drýgja 'uitvoeren'; bij pgm. *dreugan- 'doen, uitvoeren'.). De betekenisontwikkeling zou dan van 'activiteit' via 'levendigheid' en 'levendige voorstelling' naar '(dag)droom' kunnen lopen.
85.   drop 1 zn. 'druppel'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Onl. (mv.) dropon 'druppels' [10e eeuw; W.Ps.], (genitief mv.) fol thero naghtdrophon 'vol van de dauwdruppels' [1100; Will.]; mnl. drope 'druppel' [1240; Bern.], drop 'druppel, traan' [1477; Teuth.]; vnnl. drup 'neerdruppelend vocht' [1552; Apherdianus], Droppe, droppele, druppe, druppele 'druppel' [1599; Kil.].
Vorming bij de wortel van het werkwoord druipen.
Os. dropo (mnd. drope); ohd. troffo naast tropho (< *dropp-) (mhd. tropfe, trophe, mdd. troppe); oe. dropa; on. dropi (nzw. droppe); < pgm. *drupa(n) 'druppel'.
De vocaal in druppel vertoont i-umlaut voor de uitgang *-ila, evenals druppen voor de uitgang *-jan. Als gevolg van analogie worden ook vormen met -u- aangetroffen waar geen umlautsfactor aanwezig was: drup naast drop, en omgekeerd: droppel naast druppel.
De dubbele -pp- in droppe en druppe kan uit het verkleinwoord druppel zijn overgenomen, maar ook uit het frequentatieve werkwoord druppelen.
Literatuur: Schönfeld 1970 par. 79
86.   drop 2 zn. (NN) 'snoepsoort uit zoethoutwortelextract'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Nnl. Huismiddelen tegen de Hoest, bestaande in Tabletten van drop [1746; WNT], Om zijn jongeren broeder af te leeren, bij den Apothecar doosjens drop op krediet te halen [1862; WNT], dropjujube 'uit drop bereide lekkernij' [1865; WNT], dropje [1923; Koenen].
Oorspr. hetzelfde woord als drop 1 'druppel, klein bolletje', maar dan in de specifieke betekenis 'een drop zoethoutwortelextract', dat het basisbestanddeel is van drop.
Al in de oudste attestatie is drop een stofnaam voor het verdikte sap uit de wortel van de zoethoutboom (Glycyrrhiza glabra), waarvan toen al de hoeststillende werking bekend was. Niet alleen het extract zelf wordt zo genoemd, maar ook middelen die daaruit bereid zijn. Dat waren vroeger geneesmiddelen, maar al in de tweede helft van de 19e eeuw werd drop ook als lekkernij gegeten en als zodanig in de handel gebracht. Dan wordt ook opnieuw dropje gevormd als telbaar begrip voor een dropsnoepje.
87.   druipen ww. 'in druppels vallen'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Onl. driepinda (teg.deelw.) 'druipend' en druppon (pret.) 'dropen' [10e eeuw; W.Ps.], driuphet 'druipt', drouph (pret.) 'droop' [ca. 1100; Will.]; mnl. drupen 'druppen, druppelen' [1240; Bern.], steen ... daer altoes water af drupet 'steen waar altijd water af druipt/druppelt' [1287; CG. Nat.Bl.).
Os. driopan; ohd. triofan (nhd. triefen 'druipen'); ofri. driāpa (nfri. drippe); oe. drēopan (ne. (verouderd) dreep, drepe); on. drjúpa 'druipen, druppelen' (nzw. drypa); waarnaast causatieven met de betekenis 'doen druppelen, vochtig maken': mnl. drōpen (nnl. dial. drōpen); mnd. dröpen; ohd. troufen (nhd. träufen); oe. drīepan, drȳpan (ne. (verouderd) dripe); on. dreypa; < pgm. *dreup-an-, caus. *draup-jan-.
Verwantschap met Oudiers drúcht 'dauw, druppel' (zie ook drop 1) lijkt mogelijk; verband met Grieks thrúptein 'stukbreken, in stukjes breken' is veel minder waarschijnlijk. Een Indo-Europese wortel is moeilijk te reconstrueren, pie. *dhreu- 'vallen' met een uitbreiding met -b lijkt onwaarschijnlijk. Mogelijk is er sprake van een substraatwoord.
De Oudnederlandse vormen driepinda en driuphet hebben een ander vocalisme dan de Middelnederlandse en latere vormen, wat misschien toe te schrijven is aan invloed van het Duitse origineel. In het Nederlands overheerst de vorm met -ū-, net als bij sluiten en kruipen; in de andere Germaanse talen komen alleen vormen voor die op pgm. *-eu- teruggaan.
88.   drup
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Zie: drop 1
89.   druppen ww. 'druipen, druppelen'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Mnl. laat 2 dropel druppen op 1 merbersteen 'laat twee druppels druppelen op een stuk marmer' [1351; MNW marbersteen].
Van dezelfde stam als druipen, met i-umlaut en West-Germaanse geminatie van de -p- voor de uitgang -jan.
Mnd. druppen 'druppelen'; mhd. trüpfen 'druppelen'; oe. dryppan (ne. drip 'druipen, druppelen'); < pgm. *druppjan-.
90.   duif zn. 'soort vogel'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Onl. dūva [10e eeuw W.Ps.], dūva [ca. 1100; Will.]; mnl. duue [1240; Bern.], duuen (mv.) 'soort vogels' [1285; CG II, Rijmb.], duve 'soort vogel' [1300-25; MNW-R]; vnnl. duyve 'id.' [1539; MNW-R].
Os. dūƀa (mnd. duve); ohd. tūba (nhd. Taube); nfri. do; oe. *dūfe (geattesteerd als persoonsnaam) (me. duve, ne. dove); on. dúfa (nzw. duva); got. -dūbō; < pgm. *dūbōn.
Geen verwante vogelwoorden buiten het Germaans. De herkomst is dan ook onzeker. Traditioneel wordt het woord verklaard als 'de donkere (vogel)' op grond van Oudiers dub 'zwart' < *dhubhu, waarbij men verwijst naar Grieks péleia 'de wilde grijsblauwe duif' dat afgeleid zou zijn van peliós 'loodkleurig'. Deze semantische verbinding is echter zeer twijfelachtig, vooral omdat de betekenis 'donker' buiten het Keltisch niet voorkomt. Evenmin waarschijnlijk zijn verklaringen als zou de vogel genoemd zijn naar zijn doffe kleur (zie dof), of naar zijn roep. Het door OED gelegde verband met oe. dūfan, (ne. dive 'duiken'), waarbij gewezen wordt op Latijn columba 'duif' naast Grieks kolumbís 'duiker (vogel)', is door FvWS als niet waarschijnlijk afgedaan, maar blijft interessant (zie ook duikelaar, duiken). Gezien de geringe verspreiding en het betekenisveld moet eerder gedacht worden aan een substraatwoord.

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven