1.   trawant zn. 'handlanger'
Vnnl. ein drauant 'een lijfwacht' [1515; iWNT], een trawant, een knecht tot bewaringe mijns lijfs [1552; iWNT], overdrachtelijk 'volgeling, handlanger e.d.' in Bachus trawant 'dronkelap' [1552; iWNT], des Paus trawant '(slaafse) volgeling van de paus' [1567; iWNT].
Ontleend aan Vroegnieuwhoogduits trawant [1510; Grimm], een van de dialectvormen van wat in het hedendaags Duits Trabant 'lijfwacht, dienaar' luidt: drabant [1424; Grimm], ook Nederduits dravant [1447; Grimm], drabant, travant. De betekenis in de oude Duitse vindplaatsen is 'voetsoldaat', maar al in de 16e eeuw is de betekenis verschoven naar 'lijfwacht, dienaar'. Het is ten tijde van de hussietenoorlogen ontleend aan Tsjechisch drabant 'voetsoldaat', waarvan de verdere herkomst zeer onzeker is.
De betekenisontwikkeling van 'dienaar' naar het ongunstig bedoelde 'handlanger' heeft in het Nederlands plaatsgevonden.
Fries: -


  naar boven