1.   staat 1 zn. 'toestand'
categorie:
leenwoord
Mnl. staet 'toestand, gesteldheid, omstandigheden' in so ghingen der nonnen lede ten irsten state 'toen keerden de ledematen van de non terug in hun oude toestand' [1265-70; VMNW], 'positie, rang, stand' in van haren staet & van haren goede 'wat betreft hun positie en hun bezit' [1299; VMNW], 'geschikte gesteldheid, bekwaamheid' in diene in state sach so dat hine bisscop wiede 'die hem geschikt oordeelde om hem tot bisschop te wijden' [1394-1402; MNW], 'stand, rang, status' in meneghe joncfrou van groten state 'menig jonkvrouw van hoge stand' [ca. 1410; MNW], Vander drierehande staet der werlt 'over de drie soorten standen in de wereld' [ca. 1480; MNW]; vnnl. staet 'toestand' in in huwelicken state 'in de huwelijkse staat' [1548; Stall.], 'vereiste toestand, bekwaamheid' in in staet zyn, om te ... [1642; WNT], 'officieel afgekondige toestand' in staet van oorloch [1657; WNT]; nnl. staat 'toestand' in in goeden staet [1725; WNT], Lijken die, uit hoofde van den staat van ontbinding, niet naar eene begraafplaats kunnen worden gebragt [1869; WNT], in kennelijken staat van dronkenschap [1881; WNT kennelijk], 'gemoedstoestand' in hij was in alle staten 'zeer opgewonden, volledig overstuur' [1925; WNT].
Ontleend, mogelijk via Oudfrans estate 'toestand, gesteldheid' [1213; TLF] (Nieuwfrans état), aan Latijn status 'positie, wijze van staan', zie status. Voor de betekenis 'land, natie', zie staat 2.
Fries: steat


  naar boven