1.   neef zn. 'zoon van broer of zus; zoon van oom of tante'
categorie:
erfwoord
Onl. in de verkleinvormen, als toenaam van Thidericvs Neueke 'Diederik Neefke' [1199; ONW] en alardi nevekin 'Alard Neefkijn' [1183-1205; ONW]; mnl. neue 'neef, mannelijke bloedverwant' [1240; Bern.], neve [1275; VMNW], neef 'mannelijke bloedverwant' [1458; MNW-P].
Os. neƀo (mnd. neve); ohd. nevo, nefo (nhd. Neffe); ofri. neva (maar nfri. neef is ontleend aan het nnl.); oe. nefa (me. neve); on. nefi; < pgm. *nebōn- 'mannelijke bloedverwant'.
Verwant met: Latijn nepōs (genitief nepōtis) 'kleinzoon, nakomeling' (Roemeens nepot, Frans neveu, vanwaar Engels nephew); Grieks anepsiós 'zoon van oom of tante', népodes 'nakomelingen'; Sanskrit nápāt; Avestisch napāt- 'kleinzoon, nakomeling'; Litouws nepuotis 'zoon van oom of tante'; Oudiers nia, Welsh nei; Albanees nip; < pie. *nép-ōt (IEW 764). De Griekse a- lijkt te wijzen op een laryngaal, dus pie. *h2nep-, maar gaat wrsch. terug op een koppelingsvoorvoegsel *sm-, de nultrap van pie. *sem- 'één, bijeen, samen', waarvoor zie samen.
Oorspr. was de betekenis van dit woord niet zeer specifiek; in alle talen konden er verschillende mannelijke bloedverwanten mee worden aangeduid, zoals 'kleinzoon' en 'zoon van broer of zus' en 'zoon van oom of tante'. In het Nederlands is de eerstgenoemde betekenis verouderd en zijn met name de twee laatstgenoemde betekenissen overgebleven; voor verdere mannelijke bloedverwanten, bijv. 'zoon van een nicht, zoon van oudoom', gebruikt men de afleiding achterneef, die zelf soms ook weer verkort wordt tot neef(je). In het Duits, de enige andere moderne Germaanse taal waarin het woord tot op heden bewaard is, heeft Neffe alleen de betekenis 'zoon van broer of zus', net als vaak in het BN, waar voor 'zoon van oom of tante' kozijn 2 gebruikt wordt.
Fries: neef


  naar boven