1201.   geboorte zn. 'het geboren worden'
categorie:
geleed woord
Mnl. geborde 'geboorte, het geboren worden' en gebort 'geboorte, nageslacht' [beide 1240; Bern.], gheborte 'geboorte' [1257; CG I, 68].
Afleiding van geboren. De Middelnederlandse vorm is gebo(o)rde (met rekking van de klinker voor r + dentaal). In die fase treedt suffixsubstitutie op: het achtervoegsel dat bij afleidingen van werkwoorden hoort (-de < pgm. *-di/þi-) wordt gezien als het achtervoegsel dat bij afleidingen van adjectieven hoort (-(e)de (later -te) < pgm. *-iþō/idō-), zoals dat voorkomt in hoogte, diepte.
Voorbeelden van andere woorden met dezelfde suffixsubstitutie zijn begeerte, beroerte en schaamte.
Os. giburd 'geboorte; lot' (mnd. gebort), ohd. giburt (nhd. Geburt); ofri. berthe, berd (nfri. geboarte, in samenstellingen ook bert-), oe. gebyrd (ne. birth < on.); on. burðr, byrd (nzw. börd); got. gabaúrþs < pgm. *ga-bur-di- 'geboorte', afleiding met grammatische wisseling in het achtervoegsel (die in Gotisch gabaūrþs is teruggedraaid) bij het ww. pgm. *beran 'dragen', zie baren.
Verwant met Latijn fors (genitief fortis) 'lot'; Sanskrit bhrtís 'het dragen, onderhoud'; Avestisch bərətis 'het dragen'; Oudiers breth, brith (datief) 'geboorte'; Armeens bard 'stapel'; < pie. *bhr-ti- 'het dragen', afgeleid van pie. *bher- 'dragen' (IEW 128).
geboortig bn. 'geboren (te, in)'. Mnl. gebordeg 'van geboorte' [1240; Bern.], vier gheborteghe poorteren 'vier geboren (= niet later geworden) poorters' [1460-80; MNW-P]; nnl. geboortig 'van geboorte afkomstig uit' in geboortig uit eenen edelen stam [1710; WNT], geboortig uit Parijs [1710; WNT]. Afleiding van geboorte met het achtervoegsel -ig.
1202.   geboortig
categorie:
geleed woord
Zie: geboorte
1203.   geboren bn. 'ter wereld gekomen'
categorie:
geleed woord
Onl. geboran 'geboren' [ca. 1100; Will.]; mnl. geboren 'id.' [1240; Bern.].
Verleden deelwoord van het sterke werkwoord mnl. gebaren 'dragen, voortbrengen', een vorm naast baren.
Zo ook os./ohd. giboran als verl.deelw. van giberan (mhd. geborn van gebern, nhd. geboren van gebären); ofri. ebern van het werkwoord beran (nfri. bern(e), geboaren van bernje); oe. geboran van het werkwoord geberan (ne. born van bear); on. borenn van het werkwoord bera; got. baurans van het werkwoord bairan; < pgm. *buranaz, *burinaz van het werkwoord *beran-.
Geboren komt evenals de substantivering ervan, geborene 'die geboren is', veel voor als tweede lid van een samenstelling met (o.a.) blind-, eerst-, hoog-, pas-, weder-. De oudste vermelding van een samenstelling met geboren: onl. fremitborona bn. (verbogen vorm, wrsch. nominatief mv.) 'vreemd-geboren: vreemd' [10e eeuw; W.Ps.].
1204.   geborgen
categorie:
geleed woord
Zie: bergen
1205.   gebraad zn. 'gebraden vlees'
categorie:
geleed woord, volksetymologie, waarschijnlijk substraatwoord
Vnnl. ghebraet 'stuk gebraden vlees' [1549; MNW lardeersel], dat ghebraet aensteken 'het te braden vlees aan het spit steken' [1573; WNT aansteken], ghebraed, braed [1599; Kil.].
Misschien een afleiding van braden met het voorvoegsel ge- (sub d), maar waarschijnlijker is een afleiding met het collectiefvoorvoegsel ge- (sub c) van het verouderde zn. braad 'gebraden stuk vlees', zoals nog in wildbraad 'gebraden wild', ontwikkeld uit mnl. brade. In het Middelnederlands worden twee homoniemen brade onderscheiden. Het ene (vrouwelijk) betekende 'kuit, vlezig deel van het been' [1226-50; CG II, Pl.gloss.] zoals in men salse bloet laten tusscen die brade vanden bene enter hyelen 'men moet hen aderlaten tussen de kuit en de hiel' [14e eeuw; MNW-P]. Dit zn. is niet verwant met het werkwoord braden. Het tweede (mannelijk) betekende 'gebraad, braadstuk', bijv. enen brade van buffels vleisch 'een gebraad van buffelvlees' [1477; MNW]. Dit laatste kan een afleiding zijn van de wortel van braden, maar is wrsch. hetzelfde woord als het eerste brade, dat volksetymologische betekenisverandering heeft ondergaan onder invloed van het werkwoord braden. Men gaat er algemeen van uit dat wildbraet 'wildbraad' (mannelijk en onzijdig) in ieder geval bij het eerste brade hoort.
Bij mnl. brade 'kuit, spier' horen: os. brādo 'ham, kuit'; ohd. brāto (nhd. Braten 'gebraden vlees, gebraad', eveneens o.i.v. braten 'braden'); oe. brādo 'stuk vlees', lendebrǣd 'lende'; on. bráð 'vlees'; < pgm. *brēda-/-ōn/-ō 'stuk vlees'.
Mogelijk zijn deze woorden verwant met Middeliers broth 'vlees', maar de verdere herkomst is onbekend.
Literatuur: Philippa 1987, 90
1206.   gebrek zn. 'gemis, onvolkomenheid'
categorie:
geleed woord
Mnl. ghebrec 'gebrek, gemis' [1254; CG I, 66], een swaer ghebreken 'een ernstige onvolkomenheid' [1350-1400; MNW gebreken], int heer was grote ghebreke 'in het leger was groot gebrek (aan voorraden)' [1465-85; MNW-R].
Behorend bij het Middelnederlandse werkwoord ghebreken 'ontbreken', gevormd uit breken met het versterkende voorvoegsel ge- (sub f). In het werkwoord heeft rekking van de oorspronkelijk korte klinker in open lettergreep plaatsgevonden; gebrek was echter daarvoor al afgeleid en behield de korte e, behalve in de open lettergreep van het meervoud gebreken en de verbogen vormen zoals in in gebreke (blijven).
Mhd. gebreche 'gebrek', bij mhd. gebrechen 'ontbreken', ook mnd. gebrechen 'id.'; oe. gebrec 'het breken, gekraak'.
gebrekkig bn. 'met gebreken; invalide'. Nnl. 'onvolkomen' [1784-86; WNT]. Gevormd uit gebrek en het achtervoegsel -ig. In het mnl. bestond ook al het woord gebrekich met de betekenis 'in gebreke, nog schuldig, nalatig' (MNW).
1207.   gebrekkig
categorie:
geleed woord
Zie: gebrek
1208.   gebroed zn. 'broedsel; gespuis'
categorie:
geleed woord
Mnl. een valke, die daer hevet gebroet 'een valk die broedsel heeft' [1300-50; MNW-R], aerch ghebroet 'kwaad gespuis' [eind 14e eeuw; MNW]; vnnl. thelsche ghebroet 'het helse gespuis' [1539; MNW-R]; quat ghebroetsel 'kwaad gespuis' [1569-92; MNW woonstede].
Afleiding met ge- (sub d) van het zn. broed.
Ohd. kipruoti (mhd. gebruote, nhd. Gebrüt).
In het mnl. kwam in dezelfde betekenis ook broed voor, zie broed, dat veel gebruikelijker was: nieuwe broet 'nieuw legsel, nieuw broedsel' [1287; CG II, Nat.Bl.D], Die aren ... met sinen broede 'de arend met zijn broedsel' [ca. 1475; MNW broet].
adder(en)gebroed zn. 'gespuis, slechte mensen'. Vnnl. aderen ghebroetsel 'boosaardige mensen (in bijbelse context)' [1562; van Dalen-Oskam 2000], adderengebroedsel 'id.' [1637; id.]; nnl. de volgende keer sla ik ze de hersens in, dat adderengebroed '... dat gespuis' [1979; id.]. Samengesteld uit adder en gebroed, letterlijk '(nest) jonge adders'. Gebruikt in de bijbelpassage Lucas 3:7, waar Johannes de Doper het volk dat tot hem komt om gedoopt te worden, aanspreekt als adderengebroed(sels) (vertaling van Grieks gennḗmata ekhidnõn 'gebroed van adders').
1209.   gebroeders zn. mv. 'personen die elkaars broer zijn'
categorie:
geleed woord
Mnl. gebrueder 'gebroeders' [1240; Bern.], gebrodere [1300; CG I, 2797], gebroedere [1300-50; MNW], gebroeder [1410; MNW], gebroeders [1400-50; MNW]; vnnl. gebroederen [1530; MNW].
Collectiefvorming bij broeder met het voorvoegsel ge- (sub c).
Os. gibrōthar, ohd. gibruoder (nhd. Gebrüder 'gebroeders'), oe. gebrōðor, gebrōðra, gebrōðru.
Broeder is oorspr. een woord met een uitgangsloos meervoud. Vandaar dat de eerste attestatie geen meervoudsuitgang heeft, maar wel als meervoud moet worden opgevat.
1210.   gebrouilleerd bn. 'in onmin zijnde'
categorie:
geleed woord, leenwoord
Vnnl. gebrouilleert 'verward, ongeregeld (van zaken)' [1689; WNT Aanv.]; nnl. hij is met ... gebrouilleerd 'hij is in onmin met ...' [1776; WNT Aanv.]. Eerder al het bijbehorende werkwoord vnnl. brouilleren 'verwarring veroorzaken' [na 1573; WNT Aanv.], 'in onmin (doen) raken' [1627; WNT Aanv.].
Verl.deelw. van brouilleren < Frans brouiller 'in onmin brengen' [1346-1407; Rey], eerder al 'verwarren, vermengen' [1219; Rey] (later ook 'koken, smoren' [1607; Rey]) < Middellatijn *brodiculare, eerder al *brodicare (bijv. heden nog Italiaans (dial.) brodigare 'bevuilen'), een afleiding van een Germaans woord *bruþa- 'bouillon, aftreksel'. Afleiding van Oudfrans breu, bro(u) 'modder, slijk, bouillon' (van hetzelfde Germaanse woord) wordt tegenwoordig minder wrsch. geacht, omdat die de Oudfranse vormen met drie lettergrepen (broueillier) niet verklaart (Rey).
Ohd. brod; oe. broþ (ne. broth); on. broð, alle 'boullion, aftreksel'; < pgm. *bruþa- 'aftreksel', een dentaalafleiding bij de stam van brouwen.

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven