1.   klokhuis zn. 'zaadhuisje in appel of peer'
categorie:
geleed woord
Mnl. clochuus 'klokkentoren' in Een clochuus ende ene clocke daer inne [1300-25; MNW-R]; vnnl. 'zaadhuisje van een appel' in Men sal die que-appelen scellen ende snijen die closhuijsen uuijt 'men moet de kwee-appels schillen en de klokhuizen eruitsnijden' [1500-25; Jansen/Van Winter].
Samenstelling van klok in de betekenis 'kegelvormige bel' en huis in de betekenis 'omhulsel, kap', zoals dat voorkomt in bijv. zaadhuisje, en zie ook bakkes.
Oorspr. was dit alleen de benaming voor de klokkentoren. Het zaadhuis van een appel of peer doet denken aan de vorm van een klokkentoren, waarin de bellen zichtbaar zijn door openingen in de muur.
Fries: klokhús


  naar boven