1.   barg zn. 'gesneden varken'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Onl. *barcho 'gesneden ever' [8e eeuw; LS]; mnl. barch, barech [ca. 1330; Jacobs 1928], barghin vleesch 'vlees van een varken' [15e eeuw; MNW bargijn], ghesmolten barghensmeer 'gesmolten varkensvet' [1480-1500; MNW-P]; vnnl. bargh, bergh 'gesneden beer' [1599; Kil.]; dial. berg (met -e- uit -a- voor r + velaar, zoals in merk), borg, burg (beide vormen met nultrap).
Os. barug; ohd. barug, barh (nhd. dial. Barg, Barch); ofri. baerch (nfri. baarch 'varken (niet gesneden)', mv., verkleinwoord en in samenstellingen/afleidingen met korte klinker: bargen, barckje resp. bargehok); oe. bearg (ne. barrow 'gecastreerd varken', niet verwant met ne. barrow 'kruiwagen'); on. börgr; < pgm. *bargu- (OED) of *baruga- < *bharu-ha-, -ga- 'gesneden zwijn' < pie. *bhoru-ko- (IEW 135). Variant met nultrap (*bhr- > *bur-) in mnd. borch; nhd. Borch, Borg; oe. borg.
Mogelijk verwant met Proto-Slavisch *borwo- 'gesneden varken' (Russisch bórov 'id.', Servo-Kroatisch dial. brâv 'id.', Pools browek 'vetgemest varken'), wellicht < pie. *bhorus- 'gesneden dier'. Het lijkt op het eerste gezicht vreemd dat de betekenis in andere Slavische talen 'kleinvee' is; hier kan evenwel sprake zijn van betekenisverruiming.
Vroeger castreerde men varkens door de teelballen murw te slaan. Misschien is het woord zo etymologisch verwant met pgm. *berjan- 'slaan' (ohd. berian; on. berja), dat teruggaat op pie. *bherH- 'slaan, kloppen, met een scherp werktuig bewerken' (IEW 133), zie boren. De ablaut in het Germaans is echter onverwacht in deze formatie. Gezien de geringe verspreiding en de onduidelijke afleiding moet eerder aan een substraatwoord gedacht worden.
Fries: baarch


  naar boven