1.   purper zn. 'paarsrode kleurstof'
categorie:
leenwoord
Mnl. purper 'purper, purperkleurig weefsel of gewaad' in Van purpre dats ... ghedaen alse die fine ghernaten 'van purper dat doet denken aan de fraaie granaatstenen', met purpure ghecleet 'gekleed in purperen gewaden' [beide 1285; VMNW].
Ontleend via Latijn purpura 'purper' aan Grieks porphúrā 'purperslak; purperkleurstof; purperen kleed of gewaad', van onzekere verdere herkomst.
De kleurstof purper werd in de oudheid gewonnen uit een bepaalde slakkensoort, de purperslak (Murex brandaris), en was zeer kostbaar. Er bestaat een heel scala van purpertinten, variërend van paars tot vermiljoen en afhankelijk van de hoeveelheid blauw die de kleurstof bevat. In de klassieke tijd neigde de kleur purper waarschijnlijk meer naar vermiljoen-rood. Binnen de rooms-katholieke kerk is paars-purper de kleur die bij het bisschopsambt hoort, terwijl de meer vermiljoen-rode variant gebruikt wordt voor de kleding van kardinalen; dat laatste verklaart het woord (het) kardinaalspurper 'kardinaalsmantel'. Met purper wordt in onze tijd meestal een helderpaarse kleur bedoeld; in het NN is het woord paars gebruikelijker.
Fries: poarper


  naar boven