1.   bruikbaar bn. 'geschikt voor gebruik'
categorie:
geleed woord
Vnnl. bruyck-baer 'bruikbaar, nuttig' [1599; Kil.].
Afleiding met het achtervoegsel -baar van het nu nog maar zelden voorkomende werkwoord bruiken 'gebruiken, zich van iets bedienen', mnl. bruken 'gebruiken' [1300; CG I, 2807], zie gebruiken.
Fries: brûkber


  naar boven