1.   graal zn. 'legendarische schaal'
categorie:
leenwoord
Mnl. oec sach ic weder ende vort dat grael vor mi draghen 'ook zag ik de kelk voor mij heen en weer gedragen worden' [1276-1300; CG II, Perch.], dat heilege grael 'de heilige graal' [1300-50; MNW-R], die queste vanden grale '(het verhaal van) de tocht om de graal te vinden' [1300-50; MNW-P].
Ontleend aan Oudfrans graal '(heilige) graal' [ca. 1200; Rey], eerder al 'schaal' [midden 12e eeuw], ontwikkeld uit middeleeuws Latijn gradalis 'grote diepe schaal' [1010; Du Cange], waarvan de verdere herkomst onbekend is. Misschien uit vulgair Latijn *crātālis, dat terug zou gaan op klassiek Latijn crātēr 'kom, bekken', zie krater, of op een afleiding van klassiek Latijn crātis 'zeef, raster, latwerk', zie krat. Maar gradalis kan ook zijn afgeleid van gradus 'trede' (zie graad), maar in dat geval met moeilijk te motiveren betekenisverband; men zou kunnen denken aan de verschillende onderdelen die trapsgewijs aan de graal bevestigd waren, of aan de vorm van de voet van de schaal, of aan de gerechten die er trapsgewijs in opgediend werden.
De (heilige) graal was een kelk of schaal die volgens de legende door Christus gebruikt was bij het laatste avondmaal en waarin zijn bloed was opgevangen toen hij aan het kruis hing. De schaal speelt een grote rol in de middeleeuwse ridderepiek; de ridders van koning Arthurs Tafelronde zoeken er in vele verhalen naar. Met de verhalen komt het woord in het Nederlands terecht; de eerste attestatie staat in de vertaling van het Oudfranse ridderverhaal Le conte du Graal, letterlijk 'Het verhaal van de Graal'.
In de oudste Franse versie van dit verhaal, een onafgewerkt gedicht van Chrétien de Troyes, wordt echter nog geen enkel verband gesuggereerd met Christus' laatste avondmaal.
Literatuur: C.Th. Gossen (1960), 'Zur etymologischen Deutung des Grals', in: Vox Romanica 18, 177-219


  naar boven