1.   keus, keuze zn. 'het kiezen; mogelijkheid om te kiezen'
categorie:
erfwoord, volksetymologie
Mnl. cose 'mogelijkheid om te kiezen' in nochtan dat hen cose was gegeven 'hoewel hun de mogelijkheid was gegeven ...' [1393-1402; MNW-R], den coze van den nieuwen scepenen ende rade 'het kiezen van de nieuwe schepenen en de raad' [ca. 1470; MNW]; vnnl. de keus die gelt voor allen tijdt 'deze keuze geldt voor altijd' [1645; WNT].
Jonge, uitsluitend Nederlandse nevenvorm van keur 'het kiezen', die gevormd is onder invloed van kiezen. Het woord heeft alleen die betekenissen van keur die direct met kiezen in verband staan.
De verwachte vorm luidt keus, door de afval van de toonloze -e in het Nieuwnederlands. Bij dit woord bestaan echter nog steeds beide vormen, keus en het onveranderde keuze, vrijelijk naast elkaar. Hetzelfde is gebeurd bij leus.
Fries: -
2.   keuze
categorie:
erfwoord, volksetymologie
Zie: keus


  naar boven