1.   kond bn. 'bekend'
categorie:
geleed woord
Onl. kunt 'bekend' in fan lugenon cunda sulun uuerthun 'door leugens zullen zij bekend worden' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. cont 'bekend', vrijwel uitsluitend predicatief gebruikt met de werkwoorden maken, doen, sijn, wesen, worden, bijv. in [diig] h[e]bbe kunt gedan 'die ik bekend heb gemaakt' [1200; CG II], want mi es cont dat 'want mij is bekend, dat' [1265-70; CG II], maken cont 'maken bekend' [1267; CG I]. Daarnaast ook het werkwoord onl. kunden 'bekendmaken, verkondigen' in in cundidon uuerck godis 'en ze verkondigden het werk van God' [10e eeuw; W.Ps.], zie verder verkondigen.
Os. kūth (mnd. kunt); ohd. cund (nhd. kund); ofri. kūth; oe. cūþ 'bekend', uncūþ 'onbekend, vreemd' (ne. uncouth 'vreemd, ongemanierd', waaruit door terugvorming couth 'welgemanierd'); on. kuðr, kunnr (nno. kunn, nzw. in de samenstelling kungöra 'bekendmaken'); got. kunþs; alle 'bekend'; < pgm. *kunþa-, afleiding met de uitgang van een verl.deelw. van *kun(n)-, zie kunnen.
Dit woord is tegenwoordig verouderd en vervangen door bekend; kond komt nog wel voor in de vaste verbinding kond doen 'berichten, mededelen'.
Fries: kunde


  naar boven