1.   ironie zn. 'fijne spot'
categorie:
leenwoord
Vnnl. ironie "schimp-reeden" [1650; Hofman]; nnl. 'spotternij door juist iets anders te zeggen dan wat men bedoelt, of zelfs het tegenstelde' [1719; WNT].
Via Frans ironie 'fijne spot' [13e eeuw; Rey] (maar pas gebruikelijk vanaf de 16e eeuw) en Latijn īrōnīa 'id.' ontleend aan Grieks eirōneíā 'geveinsde onwetendheid', afleiding van eírōn 'veinzer, huichelaar', dat misschien verwant is met het werkwoord eírein 'spreken', zie woord.
De Griekse term eirōneíā is vooral bekend van Socrates, die door zich als onwetend voor te doen de verwaandheid van zijn gesprekspartners aan de kaak stelde en hun eigen onwetendheid aantoonde.


  naar boven