1.   investeren ww. 'ergens geld, tijd etc. in steken met productieve bedoeling'
categorie:
leenwoord
Nnl. investeren 'geld, kapitaal ergens in steken met het doel er winst mee te behalen' [1917; Wolters DN], daar is veel kennis in geïnvesteerd [1976; WNT Aanv.]. Eerder kwam investeren alleen in de kunstwoordenboeken voor met de betekenis '(iemand) installeren in een functie' [1824; Weiland].
In de huidige betekenis ontleend aan Engels invest [1613; OED], ontleend aan Italiaans investire 'id.' [voor 1342; DEDLI], dat teruggaat op Latijn investīre 'bekleden', gevormd uit in- 3 'in, tegen' en vestīre 'kleden', zie vest.
De huidige betekenis is al in de Middeleeuwen in het Italiaans ontwikkeld. Voor het verband met de oorspr. betekenis '(be)kleden' moet men misschien denken aan overdrachtelijk 'zijn kapitaal een nieuwe vorm geven'. De oorspr. betekenis leidde al in het middeleeuws Latijn ook tot de betekenis '(iemand) bekleden met een functie' en in de moderne Romaanse talen en het Engels tot nog andere betekenissen. In het Nederlands heeft geen daarvan voet aan de grond gekregen.


  naar boven