1.   jacht 2 zn. 'pleziervaartuig'
categorie:
verkorting
Vnnl. jacht 'snelzeilend zeeschip', het eerst in een Franstalige tekst uit Middelburg: deux ou trois batteaulx nommez jachtes pour envoyer journellement en mer tant pour faire le guet, comme aussie pour savoir des nouvelles des navires de guerre qui sont en mer 'twee of drie schepen, die men jachten noemt en die men dagelijks de zee op stuurt voor verkenningen of het overbrengen van berichten van de op zee varende oorlogsschepen' [1528; van der Meulen 1953b], jachten 'kleine oorlogsschepen' [1547; van der Meulen 1953b], iaght-schip, iaghte 'klein oorlogsschip' [1599; Kil.], dan ook jacht 'luxueus vaartuig voor hoogwaardigheidsbekleders' in syn Excie ... sondt zijn jachte de Mase aff [1602; WNT], speeljaght 'pleziervaartuig' [1625; WNT spoeden], jaght 'id.' [1642; WNT], nnl. jacht.
Dat dit een rechtstreekse betekenisuitbreiding is van jacht 1 in de betekenis 'haast, spoed' is semantisch niet erg aannemelijk. Het ligt meer voor de hand dat het woord een verkorting is van de samenstelling jachtschip, dat weliswaar later geattesteerd is. Jachtschip moet zijn gevormd uit schip en de stam van het werkwoord jachten 'zich snel voortbewegen, haasten', oudste vindplaats iaghten [1599; Kil.], een verouderde afleiding van jacht 'haast, spoed'. Vergelijkbare samenstellingen komen ook voor met de stam van jagen: vnnl. iachwaghens '(bepaalde) snelle, lichte voertuigen' [1500-36; MNW jagewagen].
Ook mnd. jageschip en vnhd. Jagschiff [1561; Grimm].
De snelheid waaraan het jacht(schip) zijn naam te danken heeft, maakte deze schepen uitermate geschikt als gevechtsschip in binnen- en buitenwateren, maar vooral ook als vervoermiddel voor vorsten en overheidsdienaars. In de 17e eeuw begonnen vooral de (rijke) Amsterdammers voor hun plezier speeljachten te gebruiken, binnen en buiten Amsterdam.
In zowel de oude als de jongere betekenissen is het Nederlandse woord in diverse talen ontleend: Hoogduits jachtschiff 'snel oorlogsvaartuig' [16e eeuw; Kluge21], jacht (v.) 'id.' [1523; Kluge21], alleen nog Jacht (v.) 'pleziervaartuig' [1809; Grimm], recent onder invloed van het Engels ook Yacht. Voorts Engels yeaghe 'snel oorlogsvaartuig' [1557; OED], yoathes (mv.) 'jacht voor hoogwaardigheidsbekleders' [1613; OED], little yatches and boats 'kleine pleziervaartuigen en boten' [1790; OED]. De vele spellingvarianten zijn het gevolg van de ongewone eindklank van het Nederlandse woord; vanaf de 19e eeuw overheerst de moderne vorm yacht. Ook Frans iachtes, yachts, jachtes (mv.) 'snel oorlogsvaartuig' [1570-72; TLF], later via het Engels yacht 'pleziervaartuig' [1831; TLF] met Engelse uitspraak /jot/. Verder o.a. Spaans yate, Portugees (h)iate, Russisch jáchta [1720; Vasmer], Arabisch yaḵt.


  naar boven