1.   melk zn. 'vloeistof uit de zoogklieren'
categorie:
erfwoord
Onl. miluk 'melk' in honigh ande miloch [ca. 1100; Will.]; mnl. melc [1240; Bern.], ook 'zaadvocht, hom' in melc dat ontfaet soe inden mont 'zaadvocht, dat ontvangt zij (een vrouwtjeskarper) in de mond' [1287; VMNW].
Os. miluk (mnd. melk); ohd. miluh (nhd. Milch); ofri. melok (nfri. molke o.i.v. ofri. molken 'kaasmelk', zie onder); oe. meol(u)c, milc (ne. milk); on. mjolk (nzw. mjölk); got. miluks; alle 'melk'; < pgm. *meluk-. Daarnaast staat het sterke werkwoord *melkan- 'melken', waaruit: mnl. melken (zie onder); ohd. melchan (nhd. melken); ofri. melka (nfri. melke, meltse); oe. melcan (ne. milk). Hierbij hoort ook een West-Germaanse afleiding *mulk-nō- 'product van het gemolkene', waaruit met betekenissen als 'kaasmelk, wei e.d.': mnl. molken, mulken (vnnl. molken); os. molken (mnd. molken); mhd. molchen, molken (nhd. Molke(n)); ofri. molken (nfri. molke); oe. molcen.
De -u- in het zn. *meluk- is opvallend en de verklaring ervan omstreden. Mogelijk is er sprake geweest van één paradigma waarin naast pgm. *melk- de nultrap *mluk- voorkwam, waarna door analogiewerking één versmolten stam *meluk- ontstond; maar *mluk- in plaats van het verwachte *mulk- is daarmee niet verklaard. Mogelijk ontstond de -u- als svarabhaktivocaal in de medeklinkercluster van de nominatief *melks. Door de pgm. -l- werd deze donker gekleurd.
Het werkwoord pgm. *melkan- is in elk geval verwant met: Latijn mulgēre (zie emulsie); Grieks amélgein; Litouws mélžti; Sloveens mlésti (< *melzti); Middeliers bligim (< *mligim); Albanees mjel, alle 'melken'. En daarnaast met de zn.: Russisch molózivo 'biest' (< *melzivo); Middeliers melg; Welsh blith; Tochaars A malke en Tochaars B malkwer; alle 'melk en/of moedermelk'. Alle bij de wortel *h2melǵ- 'melken' (LIV 279). Van Oudkerkslavisch mlěko 'melk' (Russisch molokó) wordt wel aangenomen dat het is ontleend aan het Germaans, aangezien de Slavische -k- anders niet uit pie. *-ǵ- verklaard kan worden. Dit is echter onzeker, omdat er ook andere verklaringen voor bestaan, die aanknopen bij andere Slavische woorden of behelzen dat het om een Grieks leenwoord gaat.
Verwantschap met Latijn lac 'melk' en Grieks gala 'id.' is in elk geval zeer onwaarschijnlijk. Evenmin wrsch. is de soms genoemde verwantschap met Grieks omorgnúnai 'afvegen', Sanskrit mrjáti 'veegt af, wrijft af' < pie. *h2merǵ- 'afstrijken, afvegen' (LIV 280).
De bijzondere betekenis 'melkachtig zaadvocht' is al heel oud, getuige het voorkomen hiervan niet alleen in andere Germaanse talen, maar ook in het Latijn, Baltisch en Slavisch.
melken ww. 'van melk ontlasten, melk doen geven'. Mnl. milken 'melken' [1240; Bern.], melken ook 'melk geven, zich van melk ontlasten' in dat .1. wijf melke in siin oge met haren borsten 'dat een vrouw melk uit haar borsten in zijn ogen laat komen' [1351; MNW-P]. Sterk werkwoord bij de wortel van melk. ◆ melktand 'tand van het eerste, te wisselen gebit'. Nnl. melktanden [1701; Marin]. Wrsch. een leenvertaling van Frans dent de lait. De benaming heeft als grond dat de eerste tanden beginnen door te komen terwijl het kind nog wordt gezoogd. ◆ melkweg zn. 'lichtende band van sterren aan de hemel'. Vnnl. melkwegh [1634; iWNT wolk]. Leenvertaling van Latijn via lactea. Vermoedelijk zo genoemd omdat dit deel van de hemel zo dicht met sterren is bezaaid dat het lijkt alsof daarover melk is uitgegoten.
Literatuur: O. Szemerényi (1958), 'Greek gála and the Indo-European term for "milk"', in Zeitschrift für vergleichende Sprachforschung 75, 170-190; W. Griepentrog (1995), Die Wurzelnomina des Germanischen und ihre Vorgeschichte, Innsbruck; M. Kümmel (2004), 'Ungeklärtes *u neben Liquida in germanischen Nomina', in: A. Hyllested (red.), Per aspera ad asteriscos, Innsbruck, 291-303
Fries: molke ◆ melke ◆ molktosk ◆ molkwei


  naar boven