1.   schenken ww. 'gieten; geven'
categorie:
geleed woord, erfwoord
Onl. skenken 'iemand drank aanbieden, gieten' in ich skenkan thich gepimentadon win 'ik schenk je gekruide wijn' [ca. 1100; Will.]; mnl. schinken 'gieten, inschenken' [1240; Bern.], sc(h)enken 'id.' in dirste macten, dander tapten ende die derde scencten 'de eerste bereidde hem (de wijn), de tweede tapte hem en de derde schonk hem in' [1290-1310; MNW-P], 'uit eerbied geven' in Entie stat scincte hem ... Wijn ende costelike lakene 'en de stad schonk hem wijn en kostbaar laken' [1460-80; MNW-R]; vnnl. hi schanc sijn dochter ende margrieten vier gevanghen heren 'hij schonk aan zijn dochter en Margriet vier gevangenen', Dese viere waren hem beyden ghesconcken vanden keiser 'deze vier waren hun beiden geschonken door de keizer' [beide 1516; MNW-P].
Afleiding van Proto-Germaans *skanka- (bn.) 'schuin, scheef', zie schenkel. Men moet daarbij denken aan het scheefhouden van de kan om er drank uit te gieten.
Os. skenkian (mnd. schenken, en door ontlening me. skinken (vne. skink) en on. skenkja (nzw. skänka)); ohd. scenken (nhd. schenken); ofri. skenka, skanka, skenza, skanza (nfri. skinze (veroud.); oe. scencan (me. schenchen, zie lunch); alle 'gieten, inschenken, te drinken geven', < pgm. *skank-jan-.
Het woord betekende oorspr. alleen 'inschenken van drank'. In het continentaal West-Germaans breidde de betekenis zich uit naar 'trakteren, uit eerbied geven'. Dit gebeurde pas in de Middelnederduitse c.q. Middelhoogduitse periode, en ook in het Middelnederlands is deze betekenis vóór de 15e eeuw niet geattesteerd. Zie ook geschenk.
Schenken is een afgeleid werkwoord en werd oorspr. dan ook zwak vervoegd (schenkte, geschenkt). In het Vroegnieuwnederlands heeft het woord een sterke vervoeging gekregen (schonk, geschonken) naar analogie van de sterke werkwoorden van de derde klasse, bijv. drinken.
Fries: skinke


  naar boven