1.   drommel zn. 'duivel; beklagenswaardig persoon'
categorie:
leenwoord
Vnnl. drommel 'gedrongen, dik voorwerp' [1599; Kil.], 'duivel' [1652-62; WNT], arme drommels 'zielige figuren' [1657; WNT wapen].
Mogelijk is het woord in de Vroegnieuwnederlandse betekenis via oostelijke dialecten aan het Nederduits ontleend, vgl. Nedersaksisch drömmel 'langzaam, onhandig persoon' (Nieders. Wb.). Wrsch. is het dan een verkleiningsvorm van mnd. drom, drum, zoals ook in mnl. (mv.) dromellen 'drommen' [1427; MNW]. De betekenisontwikkeling is te vergelijken met die van drol.
Mnd. drummel, drümmel ' klein gedrongen persoon; drol; naam van de duivel'.
Literatuur: L. Dieter Stellmacher (Hg.) (1985) Niedersächsisches Wörterbuch III, Neumünster


  naar boven