1.   origine zn. 'oorsprong'
categorie:
leenwoord
Vnnl. origine 'begin, ontstaan, oorsprong' [1824; Weiland]; 'afkomst, afstamming' [1937; WNT Aanv.].
Ontleend aan Frans origine 'begin, oorsprong' [1541; TLF], eerder al 'afstamming' [1470; TLF], ontleend aan Latijn orīgō (genitief -ginis) 'oorsprong, herkomst, afkomst', dat is afgeleid van orīrī 'opkomen; ontstaan, geboren worden'.
origineel bn. 'oorspronkelijk'. Vnnl. origineel 'id.' [1549; Stall.], originele schriftueren 'oorspronkelijke handschriften' [1561; Stall.]. Ontleend aan Frans originel 'oorspronkelijk' [eind 13e eeuw; Rey], dat zelf ontleend is aan Latijn orīginālis 'id.', afleiding van orīgō.
Fries: orizjine


  naar boven