1.   attentie zn. 'aandacht; genegenheid, blijk van genegenheid'
categorie:
leenwoord
Vnnl. attencie 'aandacht' [ca. 1540; WNT Supp.], attentie [1553; Werve]; 'genegenheid, genegen aandacht' [1775; WNT Supp.], 'concrete blijk van genegenheid' [1787; WNT Supp.]. Eerder al mnl. attente 'aandacht' [ca. 1350. MNW].
Al dan niet via Frans attention 'aandacht' [1536; Rey] ontleend aan Latijn attentiō, afleiding van het werkwoord attendere 'gericht zijn op, zijn aandacht geven aan', zie attenderen. De oudere vorm attente gaat terug op Oudfrans attente < Latijn attentus, het verl.deelw. van bovengenoemd werkwoord.
attent bn. 'oplettend, voorkomend, hoffelijk'. Vnnl. attent 'toehoorende' [1553; WNT Supp.], 'aandachtig, oplettend' [1668; WNT Supp.]; nnl. 'oplettend voor anderen, hoffelijk' [1750; WNT Supp.]. Afleiding van attentie of van mnl. attent(e).
Fries: attinsje


  naar boven