1.   drassig bn. 'vochtig, modderig'
categorie:
geleed woord, substraatwoord
Nnl. (Holland is) zeer laag en drassig 'zeer vochtig' [1770; WNT]; eerder al het bn. dras: door 't overvloeyen der stroomen, somtijds drasch 'zeer vochtig' [1664; WNT dras II], dras 'natachtig' [1669; Ende], Hollands drasse gronden [1750; WNT dras II], en het zn. dras: Buijen stroomden 't veld tot dras 'buien maakten van het veld modder' [1871; WNT dras I], varianten in de dialecten: Goerees, Veluws dras 'moerassig'; Limburgs, Antwerps dras 'koffiedik'; Antwerps drats, dras 'modderspat', drats, drets, drits 'regenvlaag'; Vlaams drets, drits 'modder, drek'. Ook Fries dribs, dribze, dridze 'drab, draf, dras'.
Afleiding met het achtervoegsel -ig van het bn. dras 'vochtig' of het zn. dras 'modder'.
Germaanse en Indo-Europese verwanten van dras zijn niet met zekerheid aan te wijzen. Een mogelijkheid is Oudzweeds thræsk 'moeras' (Nieuwzweeds träsk 'moeras'), dat echter alleen in dialecten voorkomt en waarvan de herkomst onzeker is: men denkt wel aan pgm. *þranhiska-, waarbij misschien IJslands þrána 'ranzig worden' behoort, dat eventueel een verwant heeft in Litouws trèšti 'rotten'. De Nederlandse vorm zou dan drasch moeten zijn. Deze vorm verschijnt echter alleen in de oudste vindplaats; de jongere vindplaatsen hebben volgens WNT alle dras. Het is daarom eerder aan te nemen dat het woord bij de groep van draf 2 en droesem behoort, en gezien deze verwantschap, de onzekere pie. verwanten en het betekenisveld een substraatwoord is.
De dialectische varianten met -t(s) zijn wrsch. jongere vormen met een affectief -ts of met invloed van woorden als dreet.
Literatuur: W. de Vries (1915-16) 'Etymologische aanteekeningen', in: TNTL 34, 1-22, hier 6-7


  naar boven