1.   anus zn. 'aarsopening'
categorie:
leenwoord
Nnl. anus 'anus (van een vis)' [1833; WNT visch], 'id. van een mens' [1910; WNT darm].
Ontleend aan Latijn ānus 'ring', en vanwege de ringvorm ook al 'anus'.
Het Latijnse woord is wellicht verwant met Oudiers anne, ainne 'ring' en Armeens anur 'ring, halsketting'; bij de wortel pie. *h2en- 'ring' (IEW 47).
Alle 19e-eeuwse vindplaatsen van anus in het WNT hebben nog alleen betrekking op dieren. Als neutraal eufemisme is het pas in de 20e eeuw uit de medisch-Latijnse terminologie overgenomen, ter vervanging van aars of aarsgat, waarvan het WNT in 1866 nog schrijft dat het "de eigenlijke, wetenschappelijke benaming van het lichaamsdeel is geworden".
Fries: anus


  naar boven