1.   serie zn. 'reeks'
categorie:
leenwoord
Nnl. eerst ev. series 'reeks' als in één Series of ordre van regenboogse koleuren [1757; WNT regenboog I], dan mv. seriën in arithmetische seriën 'rekenkundige reeksen' [1816; Florijn], ten slotte ev. serie in de geheele serie [1821; Berekening], later ook t.v.-serie [1956; Leeuwarder Courant], deze serie (over tv-serie) [1959; Soester Courant].
Ontleend, aanvankelijk rechtstreeks, later via Frans série '(wiskundige) reeks, rij' [1715; TLF], later ook algemeen 'reeks' [1767-68; TLF], aan Latijn seriēs 'reeks', een afleiding van serere 'aaneenrijgen'; zie ook sermoen.
Latijn serere is verwant met Grieks eírein 'aaneenrijgen'; < pie. *ser-, sr- (LIV 534).
Literatuur: J. Florijn (1816), Verhandeling over het sommeren en interpoleren van arithmetische seriën, Amsterdam; Berekening (1821), Berekening ofte reductie ... hoe veel ieder gewigt, in de geheele serie begrepen, kosten moet enz., Kortrijk
Fries: searje


  naar boven