1.   besmeuren ww. 'bevuilen'
categorie:
geleed woord
Vnnl. in het zn. besmueringhe 'bevuiling' [1527; Müller/Scharpé]; besmueren 'bevuilen' [1555; Luython], besmeuren 'id.' [1597; WNT].
Besmeuren is een nevenvorm van besmeren 'met iets vets bestrijken' [1485; MNHWS] en besmaren, in besmard (3e pers. ev.) [1287; GC II, Nat.Bl.D.], een afleiding met be- van het werkwoord smeren.
Duits beschmieren 'besmeuren, besmeren'; Fries besmjirkje, besmoargje, besmoarkje; Engels besmear.
Het woord heeft een dialectische (vooral Hollands-Utrechtse) ronding van de -e-, wrsch. veroorzaakt door een oorspr. -ō- in de uitgang van het werkwoord, de zogenaamde o-umlaut. Een andere mogelijke oorzaak van de ronding is de bilabiale -w- in pgm. *smerwjan-. De oudste bewijsplaatsen van de ronding komen niet uit het westen, maar uit het zuiden.
Literatuur: J. Müller/L. Scharpé (1920) Spelen van Cornelis Everaert, Leiden, 373; Schönfeld 1970, par. 44a, 49
Fries: besmirkje, besmoargje, besmoarkje.


  naar boven