1.   loden 1 zn. 'dichte wollen stof'
categorie:
leenwoord
Nnl. lodenstof [1899; Woordenschat], loden 'dichte stof' [1910; Kramers II], ook bijvoeglijk gebruikt, bijv. in een eenvoudige loden mantel [1919; Groene Amsterdammer].
Ontleend aan Duits Loden 'grove wollen stof', Oudhoogduits lodo, ludo 'id.' [10e eeuw; Pfeifer].
Os. lotho 'mantel'; oe. loða 'wollen mantel' (ne. loden ontleend aan nhd.); ofri. lotha 'mantel'; on. loði 'mantel'; < pgm. *luþan, *luþōn 'grove wollen stof'.
Fries: -


  naar boven